ECLI:NL:RBZWB:2023:2347

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1582 en 23_1584 en 23_1585 en 23_1586 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake schorsing WIA-uitkering en afwijzing aanvragen WIA en Ziektewetuitkering

Op 6 april 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een voorlopige voorziening heeft gevraagd met betrekking tot de schorsing van haar WIA-uitkering en de afwijzing van haar aanvragen voor een WIA-uitkering, een Ziektewetuitkering en een uitkering op grond van de Wet Arbeid en Zorg. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 6 december 2022, waarin de uitbetaling van haar WIA-uitkering werd geschorst, en tegen drie besluiten van 9 januari 2023, waarbij haar aanvragen voor de uitkeringen werden afgewezen. Het UWV had deze afwijzingen gemotiveerd met de stelling dat verzoekster niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster onvoldoende bewijs heeft geleverd voor een spoedeisend belang bij haar verzoek om voorlopige voorzieningen. Ondanks verzoeken om aanvullende informatie, zoals bankafschriften en een overzicht van haar vaste lasten, heeft verzoekster niet tijdig de gevraagde documenten overgelegd. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is aangetoond, vooral omdat de financiële situatie van verzoekster niet duidelijk was en er geen invorderingsacties aan de orde waren. De voorzieningenrechter heeft daarom de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van spoedeisendheid in voorlopige voorzieningenprocedures en dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij in een financiële noodsituatie verkeert door het niet ontvangen van de WIA-uitkering. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen, met de overweging dat de beslissing op het bezwaar kan worden afgewacht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/1582 WIA VV
BRE 23/1584 WIA VV
BRE 23/1585 ZW VV
BRE 23/1586 ZW VV

uitspraak van 6 april 2023 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. J.A. de Waard
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituutwerknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 december 2022 inzake de schorsing van de uitbetaling van haar WIA-uitkering. Ook heeft zij bezwaar gemaakt tegen drie besluiten van 9 januari 2023 waarbij haar aanvragen om een WIA-uitkering, een Ziektewetuitkering en de uitkering op grond van de Wet Arbeid en Zorg zijn afgewezen. Aan deze laatste drie besluiten heeft het UWV ten grondslag gelegd dat verzoekster niet verzekerd is voor de werknemersverzekeringen.
Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om in alle vier de zaken een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening de spoedeisendheid een belangrijke rol.
2. De griffier heeft bij brief van 2 maart 2023 aan verzoekster gevraagd een toelichting te geven op het spoedeisend belang. Verzoekster heeft in reactie op die brief op 16 maart 2023 bankafschriften en haar aangifte inkomstenbelasting overgelegd. De griffier heeft hierna nog een paar keer telefonisch contact met de gemachtigde van verzoekster gehad. Bij het laatste contact op 29 maart 2023 heeft de gemachtigde van verzoekster toegezegd om uiterlijk diezelfde week bankafschriften van de andere bankrekeningen van verzoekster over te leggen, alsmede ook afschriften van de bankrekeningen van haar echtgenoot. Ook zal de gemachtigde een overzicht van de vaste lasten geven. Op 5 april 2023 zijn deze afschriften en het overzicht nog niet ontvangen. Ook is geen verzoek om uitstel ontvangen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster met de overgelegde stukken onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een spoedeisend belang. Hierbij heeft de voorzieningenrechter betrokken dat uit de wel overgelegde bankafschriften blijkt dat verzoekster ook nog andere bankrekeningen heeft. Van deze bankafschriften heeft zij geen afschriften overgelegd. Hetzelfde geldt voor de bankafschriften van haar echtgenoot.
Ook is niet gebleken dat verzoekster samen met haar echtgenoot de vaste lasten niet meer kan betalen.
Verder is van belang dat drie van de zaken waarin verzoekster om een voorlopige voorziening vraagt, betrekking hebben op inmiddels afgesloten perioden. Gebleken is dat er geen invorderingsacties plaatsvinden, zodat ook in een eventuele invordering geen spoed gelegen is. Alleen de weigering een WIA-uitkering toe te kennen heeft betrekking op een lopende periode. De WIA-uitkering die verzoekster zou ontvangen bedraagt € 491,77. Zonder inzicht in haar financiële (gezins)situatie is niet gebleken dat verzoekster door het niet ontvangen van deze uitkering in een financiële noodsituatie komt te verkeren en de beslissing op het bezwaar niet zou kunnen worden afgewacht.
4. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij een oordeel over de door haar bestreden besluiten. De verzoeken om voorlopige voorziening zullen daarom worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 6 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.