ECLI:NL:RBZWB:2023:2338

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
02-156848-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring aanranding met voldoende steunbewijs en taakstraf zonder voorwaardelijke straf

Op 7 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 24 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank achtte de verklaring van het slachtoffer, die gedetailleerd en consistent was, betrouwbaar. De rechtbank concludeerde dat er voldoende steunbewijs was voor de verklaring van het slachtoffer, onder andere door de verklaring van haar moeder.

De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 13 juli 2021 het slachtoffer heeft aangerand door haar te betasten en te knijpen in haar borsten. De verdachte werd niet vrijgesproken van de tenlastelegging, maar de rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De officier van justitie had een taakstraf van honderd uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een taakstraf van 60 uur, zonder voorwaardelijke straf, omdat de vervolging en veroordeling voldoende stimulans voor de verdachte zouden zijn om in de toekomst ongepast gedrag te vermijden.

De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9, 22c, 22d en 246 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verklaarde het tenlastegelegde bewezen, sprak de verdachte vrij van wat meer of anders was ten laste gelegd, en legde een taakstraf van 60 uur op, met vervangende hechtenis van 30 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/156848-22
vonnis van de meervoudige kamer van 7 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1951 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. J. van Rooijen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer] heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aan hem ten laste gelegde feit en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent het ten laste gelegde feit. Het dossier bevat geen steunbewijs voor de verklaring van aangeefster. Hierdoor is er geen wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het juridisch kader
Deze zaak betreft een zogenoemde zedenzaak. Zedenzaken zijn bewijstechnisch vaak lastige zaken. Dit komt omdat dit soort zaken zich geregeld kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig zijn bij de seksuele handelingen, namelijk de aangever en de . Veelal staat de verklaring van het slachtoffer, die verklaart dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de seksuele handelingen, tegenover de verklaring van verdachte, die dit ontkent. Getuigen van de gebeurtenissen zijn er vaak niet. Als de verdachte dan ontkent, dan is er maar één getuige van de seksuele handelingen zelf, namelijk de aangever.
In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van het slachtoffer/aangever. Ook als die verklaring betrouwbaar wordt geacht, is die enkele verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Er moet dus meer bewijs zijn, iets dat die verklaring ondersteunt. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de belastende verklaring worden genoemd, ondersteuning vindt in één of meer bewijsmiddelen. Het ondersteunende bewijsmateriaal mag niet in een te ver verwijderd verband staan met de verklaring van het slachtoffer en moet bovendien uit een andere bron komen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De verklaring van aangeefster
In deze zaak heeft aangeefster gedetailleerd en consistent verklaard over wat haar is overkomen op de manege van verdachte waar aangeefsters paard staat. Zij heeft heel kort daarna tegenhaar moeder en later tegen haar vriendinnen en de politie steeds hetzelfde verhaal verteld. Ook lijkt zij de handelingen van verdachte niet groter of meer te maken. Zo heeft zij consequent verklaard dat het grijpen bij haar borsten één keer heeft plaatsgevonden. Haar verklaringen zijn ook genuanceerd te noemen. Daarbij valt op dat zij na het incident zelfs nog begrip voor verdachte probeert op te brengen. De rechtbank verwijst hiervoor specifiek naar een Whatsappgesprek met haar vriend op 15 juli 2021 (eindproces-verbaal p. 115). Hierin schrijft zij dat verdachte wel een hand op haar schouder legde, maar voegt daar aan toe: “Kijk [verdachte] is gewoon zo, hij doet dat bij iedereen. Maar t moet niet te overdreven worden”.. Zij schrijft verder nog: "Kijk t is lastig omdat dat is voorgevallen. Bij [naam 1] en bij mama enzo doet hij dat ook met die arm." "Dus dan is het in ieder geval niet specifiek op mij gericht." "En geen rare aanraking." De rechtbank interpreteert dit zo dat aangeefster hiermee bedoelt dat verdachte iedereen bij de schouders aanraakt, maar dat het incident waarbij hij haar onder haar shirt bij de borsten greep te ver ging. Hier geeft aangeefster blijk van een genuanceerde blik op wat zich heeft afgespeeld en maakt zij het voorval niet groter dan het is. De rechtbank heeft geen reden aan de verklaring van aangeefster te twijfelen en acht die betrouwbaar.
Steunbewijs
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van aangeefster voldoende steun in ander bewijsmateriaal. Ten eerste wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de verklaring van haar moeder, [getuige] . Zij heeft haar dochter vrijwel direct na het incident gezien. Zij verklaart over haar gemoedstoestand dat aangeefster heel bleek zag en in paniek was. Ze zag dat ze bijna moest overgeven. Zij zag haar dochter zitten met paniek in haar ogen en eigenlijk te huilen op haar paard [naam 2] . Haar dochter vertelt dan dat verdachte haar heeft aangeraakt, gemasseerd, onder haar shirt zat en haar toen heeft vastgepakt bij haar borsten. Haar dochter was echt in paniek en moest overgeven, aldus de moeder. Die beschreven gemoedstoestand is naar het oordeel van de rechtbank passend bij wat aangeefster kort daarvoor is overkomen. Daarnaast wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de verklaring van verdachte zelf. Op zitting heeft hij bevestigd dat hij haar die dag in de manege heeft aangeraakt. In tegenstelling tot aangeefster zegt hij aangeefster enkel een schouderklopje te hebben gegeven. Gelet op wat hiervoor is overwogen gaat de rechtbank hier niet in mee en schuift zij dat tweede deel van zijn verklaring als ongeloofwaardig terzijde.
Conclusie
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de aanranding van aangeefster, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 13 juli 2021 te [plaats] , door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden
van ontuchtige handelinge), bestaande uit het betasten van en
knijpen in de borsten en het houden van zijn
gezicht tegen de nek van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld uit het van achteren bij de schouders pakken van die [slachtoffer] en zijn, verdachtes handen onder het shirt van die [slachtoffer] te stoppen en zijn handen met kracht tussen de armen en het lichaam van die [slachtoffer] te duwen en die [slachtoffer] bij haar borsten te pakken en strak tegen zijn lichaam te houden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van honderd uur, te vervangen door vijftig dagen hechtenis. Daarnaast vordert hij aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van drie jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn blanco strafblad. Verzocht wordt om de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen. Een voorwaardelijke straf om recidive te voorkomen is niet opportuun en ook niet noodzakelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft aangeefster op 13 juli 2021 onverhoeds vastgegrepen, zijn handen onder haar shirt gestopt en bij haar borsten gepakt. Hij drukte haar hierbij stevig tegen zijn lichaam aan en hield zijn gezicht tegen de nek van aangeefster. Verdachte heeft met zijn handelen geen enkel respect getoond naar aangeefster toe en heeft haar recht op lichamelijke integriteit geschonden. Hij heeft zijn eigen behoeftes voorop gesteld en is daarin voorbij gegaan aan de impact die dit gedrag heeft op aangeefster. Deze impact blijkt uit de verklaring van aangeefster ter zitting, waarin zij aangeeft nog steeds gevoelens van woede en walging te ervaren. Het leven van aangeefster is door het incident veranderd. Zij is angstig geworden. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De rechtbank constateert dat verdachte ook op zitting geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. –Gelet op de bewezenverklaring is hij tegen beter weten in blijven ontkennen wat er zich die dag heeft afgespeeld. Zonder nadere onderbouwing doet hij het verhaal van aangeefster af als iets wat is verzonnen door jonge vrouwen om hem van de manege weg te krijgen. Ook lijkt hij zich ook op geen enkele manier bewust van het overwicht dat hij, als 70-jarige man, op jonge vrouwen heeft en van welk gedrag daar wel en daar niet bij past..
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 23 februari 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld. Hij is sinds het strafbare feit ook niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen.
Gelet op de hiervoor omschreven ernst van de feiten en persoonlijke omstandigheden van verdachte en met inachtneming van de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, acht de rechtbank een taakstraf van 60 uur passend en geboden. Mede gelet op de hoge leeftijd van verdachte gaat de rechtbank er vanuit dat de vervolging voor deze zaak en deze veroordeling voldoende stimulans voor hem zijn om in de toekomst ongepast gedrag te vermijden. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank daarom geen noodzaak om naast de taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 246 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 (zestig) uur;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 (dertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 april 2023.
Mrs. Verschueren en Van der Ven – van de Riet zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.