ECLI:NL:RBZWB:2023:2325

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1200
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om omgevingsvergunning voor uitbreiding varkenshouderij

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 4 april 2023, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 2] op haar aanvraag voor een omgevingsvergunning. Eiseres had op 25 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor de uitbreiding van haar varkenshouderij, maar het college heeft tot op heden geen besluit genomen, ondanks een eerdere uitspraak van de rechtbank op 17 december 2019 waarin werd bepaald dat er uiterlijk op 1 juni 2020 een beslissing moest worden genomen. Eiseres stelt dat het college in gebreke is gebleven en heeft daarom beroep ingesteld.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank draagt het college op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat het college de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast moet het college het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres vergoeden en wordt het college veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.

De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig is. De rechtbank stelt vast dat het beroep niet onredelijk laat is ingesteld, aangezien er tussen partijen contact is geweest over de voortgang van de aanvraag. De rechtbank concludeert dat het college niet binnen de gestelde termijn heeft beslist en dat eiseres recht heeft op de gevraagde voorzieningen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1200

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaatsnaam 2], verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 17 december 2019 in het beroep met zaaknummer BRE 19/5456 (ECLI:NL:RBZWB:2019:5687). In die uitspraak staat dat verweerder uiterlijk 1 juni 2020 alsnog moet beslissen op de aanvraag van eiseres van 25 oktober 2019 om een omgevingsvergunning ten behoeve van de uitbreiding van een varkenshouderij. Eiseres stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens haar niet heeft gedaan.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Bij brief van 15 februari 2023 heeft de rechtbank aan verweerder gevraagd de op de procedure ‘niet tijdig beslissen’ betrekking hebbende stukken in te dienen. Daarnaast is verweerder verzocht in een verweerschrift aan te geven of de beslistermijn is overschreden, wat de reden is van de overschrijding van de beslistermijn en binnen welke termijn een besluit is te verwachten. Ten slotte is verweerder gevraagd, indien paragraaf 4.1.3.2 van de Awb van toepassing is, of een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb is verbeurd en zo ja tot welk bedrag.
Omdat verweerder niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn heeft gereageerd op de brief van 15 februari 2023, heeft de rechtbank verweerder bij aangetekende brief van 6 maart 2023 een herinnering toegezonden en verweerder erop gewezen dat indien geen reactie volgt de rechtbank daaraan gevolgen kan verbinden die haar geraden voorkomen.
Tot op heden heeft de rechtbank van verweerder geen stukken en ook geen verweerschrift ontvangen.
De rechtbank stelt op basis van de door eiseres overgelegde stukken vast dat de bij uitspraak van 17 december 2019 (verzonden op 17 december 2019) opgedragen termijn om een beslissing te nemen eindigde op 1 juni 2020.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is, in een geval als het onderhavige, waarin de bestuursrechter een termijn heeft gesteld voor het nemen van een besluit, niet vereist dat nog een ingebrekestelling wordt gestuurd voordat beroep wordt ingesteld [1] .
Verweerder heeft niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit genomen op de aanvraag van eiseres. Eiseres heeft verweerder (onverplicht, zoals hiervoor is overwogen) op 11 juli 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
De rechtbank stelt vast dat na het verstrijken van de beslistermijn er tussen partijen contact is geweest over de voortgang van de aanvraag. Eerst in december 2022 heeft de gemeenteraad van de gemeente [plaatsnaam 2] de vereiste verklaring van geen bedenkingen verleend. Het beroep is derhalve niet onredelijk laat ingesteld.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 37.500,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl).
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 4 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.