ECLI:NL:RBZWB:2023:2313

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
22-017624 en 22-017625
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding wegens onterecht ondergane voorlopige hechtenis en inverzekeringstelling

Op 4 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 22-017624 en 22-017625, waarin verzoeker een schadevergoeding heeft aangevraagd wegens onterecht ondergane voorlopige hechtenis en inverzekeringstelling. Verzoeker, geboren in 2002, was op 10 april 2021 aangehouden en in verzekering gesteld wegens verdenking van betrokkenheid bij diefstal met geweld. Hij is op 8 juli 2021 onder voorwaarden vrijgelaten en op 28 juni 2022 integraal vrijgesproken. Verzoeker heeft schade geleden door zijn voorlopige hechtenis en vraagt om een vergoeding van in totaal € 9.765,60, inclusief reiskosten en kosten voor het indienen van het verzoekschrift.

De rechtbank heeft op 21 maart 2023 de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie en de gemachtigd advocaat van verzoeker aanwezig waren. Verzoeker zelf is niet verschenen. De rechtbank overweegt dat verzoeker recht heeft op een schadevergoeding op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelt dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de dagen die hij onterecht in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker in totaal 90 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 2 dagen op het politiebureau en 88 dagen in een justitiële jeugdinrichting. De rechtbank kent een vergoeding toe van € 9.060,00 voor de schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, € 25,60 voor reiskosten en € 680,00 voor de kosten van het verzoekschrift. De rechtbank wijst het verzoek voor het overige af. De beslissing is genomen door rechter R.J.H. de Brouwer en is openbaar uitgesproken op 4 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-097619-21
rk-nummers: 22-017624 en 22-017625
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 1 augustus 2022, in de zaak:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. C.J.M. Jansen te (5017 HP) Tilburg, Tivolistraat 18.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd..

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 9.090,00, € 9.090,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 25,60, voor vergoeding van reiskosten;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 28 juni 2022 van waarbij verzoeker is vrijgesproken;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 10 april 2021 in verzekering is gesteld en op 8 juli 2021 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie.
Op 21 maart 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks en mr. C.J.M. Jansen als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij op 10 april 2021 in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer is aangehouden en in verzekering is gesteld wegens verdenking van betrokkenheid bij diefstal met geweld. Verzoeker is met ingang van 8 juli 2021 onder voorwaarden geschorst uit de voorlopige hechtenis en is vervolgens bij vonnis van de meervoudige strafkamer van 28 juni 2022 integraal vrijgesproken. Verzoeker stelt schade te hebben geleden door de door hem ondergane voorlopige hechtenis en maakt dit kader aanspraak op een vergoeding van € 390,00 wegens 3 dagen verblijf tijdens inverzekeringstelling op het politiebureau en € 8.700,00 wegens 87 dagen verblijf in een justitiële jeugdinrichting. Daarnaast wordt verzocht om vergoeding van reiskosten ad € 25,60 voor het bijwonen van de zitting op 21 juli 2021 en de zitting op 14 juni 2022, een en ander te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verzoeker een vergoeding toekomt voor de dagen die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voor de hoogte van die vergoeding heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verzochte vergoeding van reiskosten voor de zittingen zijn toewijsbaar.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker is vrijgesproken. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om aan hem een vergoeding toe te kennen voor de dagen die hij onterecht in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Verzoeker heeft volgens de berekening van de rechtbank in totaal
90 dagen in verzekering en voorlopige hechtenisdoorgebracht, waarvan 2 op het politiebureau in het kader van de inverzekeringstelling en 88 dagen in een justitiële jeugdinrichting in het kader van de voorlopige hechtenis. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 130,00, maar die overgaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 100,00 wordt aangemerkt als een dag tegen een vergoedingsmaatstaf van € 100,00. De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 9.060,00.
De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten in verband met het bijwonen van de zittingen op 21 juli 2021 en 14 juni 2022 voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank wijst de verzochte reiskosten ter hoogte van
€ 25,60toe.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 9.060,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 705,60, bestaande uit:
- € 25,60 aan reiskosten in verband met het bijwonen van de zittingen op 21 juli 2021 en 14 juni 2022;
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst het verzoek voor het overige af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 9.765,60zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van [stichting] , onder vermelding van “
[kenmerk]”.
Deze beslissing is op 4 april 2023 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).