ECLI:NL:RBZWB:2023:2294

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
22-016883 en 22-1016884
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding wegens onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

Op 4 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker aanspraak maakte op schadevergoeding wegens onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Verzoeker, geboren in 1991, had op 2 augustus 2023 verzoekschriften ingediend op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank heeft op 21 maart 2023 de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de gemachtigd advocaat van verzoeker, mr. S. Aarts, gehoord. Verzoeker was niet verschenen bij de behandeling van het verzoek.

De rechtbank overwoog dat de strafzaak tegen verzoeker was geseponeerd en dat hij schade had geleden door de dagen die hij in verzekering en voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat verzoeker recht had op een schadevergoeding van € 5.100,00 voor de onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, en € 680,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 5.780,00.

De rechtbank heeft de verzoeken tot toekenning van de vergoedingen toegewezen, met uitzondering van het verzoek voor het overige. De beslissing is genomen door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 april 2023. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-035249-21
rk-nummers: 22-016883 en 22-1016884
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 2 augustus 2023, in de zaak:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. S. Aarts te (3035 ED) Rotterdam, Noordplein 211.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 5.030,00, € 5.030,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00, € 340,00, voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 9 mei 2022;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 6 februari 2021 in verzekering is gesteld en op 25 maart 2021 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie.
Op 21 maart 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks en mr. S. Aarts als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat bij kennisgeving van de officier van justitie van 9 mei 2022 de strafzaak met bovengenoemd parketnummer is geseponeerd. Verzoeker heeft door de door hem ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis schade geleden en maakt in dat kader aanspraak op een vergoeding van € 390,00 voor de drie dagen die hij in verzekering op het politiebureau heeft doorgebracht, € 4.400,00 voor de 44 dagen die hij in het Huis van Bewaring heeft verbleven en € 240,00 voor de 8 dagen die hij daar met beperkingen heeft doorgebracht, te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verzoeker een vergoeding toekomt voor de dagen die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voor de hoogte van die vergoeding heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is geseponeerd. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om aan hem een vergoeding toe te kennen voor de dagen die hij onterecht in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Verzoeker heeft volgens de berekening van de rechtbank in totaal
48 dagen in verzekering en voorlopige hechtenisdoorgebracht, waarvan 3 op het politiebureau in het kader van de inverzekeringstelling en 45 dagen in het Huis van Bewaring (waarvan 7 dagen met beperkingen) in het kader van de voorlopige hechtenis. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 130,00, maar die overgaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 100,00 wordt aangemerkt als een dag tegen een vergoedingsmaatstaf van € 100,00.
De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 5.100,00.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 5.100,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 680,00, voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst het verzoek voor het overige af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 5.780,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van [stichting] , onder vermelding van “
[kenmerk]
Deze beslissing is op 4 april 2023 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).