ECLI:NL:RBZWB:2023:2293

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
22-028400 en 22-028401
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding wegens onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

Op 4 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker aanspraak maakte op schadevergoeding wegens onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Verzoeker, die in 2021 was vrijgesproken, had schade geleden door zijn detentie en vroeg om een vergoeding van in totaal € 15.850,00. De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank overwoog dat verzoeker recht had op een schadevergoeding, omdat zijn zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker 97 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis had doorgebracht, waarvan 3 dagen op het politiebureau en 94 dagen in het Huis van Bewaring. De rechtbank kende een vergoeding toe van € 9.820,00 voor de schade door inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, en € 6.030,00 voor gederfde inkomsten. Daarnaast werd een bedrag van € 680,00 toegekend voor de kosten van rechtsbijstand. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 16.530,00, waarbij het verzoek voor het overige werd afgewezen. De beslissing is genomen door rechter R.J.H. de Brouwer en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-028850-19
rk-nummers: 22-028400 en 22-028401
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 13 december 2022, in de zaak:
[verzoeker] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. V. Poelmeijer te (1017 VW) Amsterdam, Falckstraat 14.
Verzoeker is [verzoeker] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 9,840,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
  • € 6.030,00, voor vergoeding van gederfde inkomsten;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00, € 340,00, voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • het vonnis van de meervoudige strafmare van deze rechtbank van 9 februari 2021 waarbij verzoeker is vrijgesproken;
  • het arrest van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 17 oktober 2022 waarbij de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep.
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 3 februari 2019 in verzekering is gesteld en op 10 mei 2019 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie.
Op 21 maart 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks en mr. V. Poelmeijer als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 februari 2021 is vrijgesproken. Het Openbaar Ministerie heeft getracht tegen dit vonnis hoger beroep in te stellen, maar is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch niet-ontvankelijk verklaard, zodat de strafzaak met bovengenoemd parketnummer is geëindigd. Verzoeker heeft door ondergane detentie schade geleden en maakt in dat kader aanspraak op een vergoeding van € 390,00 voor de drie dagen die hij in verzekering op het politiebureau heeft doorgebracht, € 9.300,00 voor de 93 dagen die hij in het Huis van Bewaring heeft verbleven en € 150,00 voor de vijf dagen die hij in beperkingen heeft doorgebracht. Voorts acht verzoeker het redelijk en billijk dat aan hem een vergoeding van € 6.030,00 wordt toegekend wegens gederfde inkomsten door de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Verzoeker heeft 67 dagen niet kunnen werken en zijn nieuwe dienstverband is hem ontnomen.
Mr. Poelmeijer heeft voor het verzochte verhoogde tarief van € 30,00 voor de dagen in verzekering op het politiebureau toegelicht dat hij inmiddels heeft begrepen dat dit verhoogde tarief al verdisconteerd zit in de forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau, zodat het verzoek in die zin gematigd kan worden met een bedrag ter hoogte van € 30,00.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat het verzoek toewijsbaar is met uitzondering van het verhoogde tarief van € 30,00 voor de twee dagen dat verzoeker in beperkingen op het politiebureau heeft doorgebracht. Ten aanzien van de hoogte van het uiteindelijk toe te wijzen bedrag heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Verzoeker is vrijgesproken. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om aan hem een vergoeding toe te kennen voor de dagen die hij onterecht in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Verzoeker heeft volgens de berekening van de rechtbank in totaal
97 dagen in verzekering en voorlopige hechtenisdoorgebracht, waarvan 3 op het politiebureau met beperkingen in het kader van de inverzekeringstelling en 94 dagen in het Huis van Bewaring, waarvan 1 dag met beperkingen, in het kader van de voorlopige hechtenis. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 130,00, maar die overgaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 100,00 wordt aangemerkt als een dag tegen een vergoedingsmaatstaf van € 100,00.
De rechtbank zal naar billijkheid een bedrag toekennen van
€ 9.820,00.
De rechtbank is van oordeel dat de verzochte vergoeding van
€ 6.030,00wegens inkomstenderving ten gevolge van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis voldoende is onderbouwd en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 15.850,00, bestaande uit:
- € 9,820,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
- € 6.030,00, voor schade wegens inkomstenderving als gevolg van de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 680,00, voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst het verzoek voor het overige af.
bepaalt dat een bedrag van
€ 16.530,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van [stichting] , onder vermelding van “
[kenmerk]
Deze beslissing is op 4 april 2023 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).