Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
wonende te [woonadres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. V. Poelmeijer te (1017 VW) Amsterdam, Falckstraat 14.
1.De procedure
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 9,840,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
- € 6.030,00, voor vergoeding van gederfde inkomsten;
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- het vonnis van de meervoudige strafmare van deze rechtbank van 9 februari 2021 waarbij verzoeker is vrijgesproken;
- het arrest van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 17 oktober 2022 waarbij de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard in het hoger beroep.
- de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 3 februari 2019 in verzekering is gesteld en op 10 mei 2019 in vrijheid is gesteld;
- de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie.
2.De beoordeling
97 dagen in verzekering en voorlopige hechtenisdoorgebracht, waarvan 3 op het politiebureau met beperkingen in het kader van de inverzekeringstelling en 94 dagen in het Huis van Bewaring, waarvan 1 dag met beperkingen, in het kader van de voorlopige hechtenis. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
€ 9.820,00.
€ 6.030,00wegens inkomstenderving ten gevolge van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis voldoende is onderbouwd en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
€ 680,00toegekend.
3.De beslissing
€ 15.850,00, bestaande uit:
€ 16.530,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van [stichting] , onder vermelding van “
[kenmerk]”