Op 5 april 2023 heeft de geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op het verzoek van de inspecteur van de Belastingdienst om geheimhouding van bepaalde stukken. De inspecteur had op 22 februari 2022 een verzoek ingediend om geheimhouding op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hij stelde dat de geheimgehouden stukken voornamelijk interne e-mails betroffen en dat het belang van geheimhouding zwaarder woog dan het belang van de belanghebbende bij kennisneming van deze stukken. De belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde, was het niet eens met de geheimhouding en voerde aan dat dit haar recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd door artikel 6 van het EVRM, zou schenden.
De geheimhoudingskamer heeft besloten geen zitting te houden, omdat de aard van de procedure dit niet vereiste. Na beoordeling van de ingediende stukken heeft de kamer vastgesteld dat niet alle stukken als intern beraad konden worden aangemerkt. Het verzoek om geheimhouding voor een specifiek stuk, een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, werd afgewezen. Voor de overige stukken werd het verzoek om geheimhouding echter toegewezen, omdat de redenen van de inspecteur om deze stukken geheim te houden zwaarder wogen dan het belang van de belanghebbende bij kennisneming. De inspecteur is verzocht om binnen vier weken te reageren op de beslissing van de geheimhoudingskamer.