ECLI:NL:RBZWB:2023:2266

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
02-072929-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling poging tot zware mishandeling met taakstraf en gevangenisstraf

Op 6 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 maart 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het meermalen slaan en schoppen van het slachtoffer, wat leidde tot de verdenking van poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank baseerde haar oordeel op camerabeelden en getuigenverklaringen die aantoonden dat de verdachte het slachtoffer meerdere keren in het gezicht had gestompt en hem had geschopt terwijl hij op de grond lag. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat er geen bewijs was dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer wilde veroorzaken. De rechtbank legde een taakstraf van 180 uren en een gevangenisstraf van 30 dagen op, waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod en een locatieverbod. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde schadevergoeding, waarvan een deel werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-072929-22
vonnis van de meervoudige kamer van 6 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1991 te [geboorteplaats 1]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. O. Saki, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I.E.M.M. Haenen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier en de camerabeelden de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Zij is van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. Verdachte heeft meerdere malen tegen het hoofd van [slachtoffer] geslagen en, terwijl [slachtoffer] op de grond lag, eenmaal tegen zijn hoofd geschopt. Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] door deze gedragingen zou komen te overlijden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag omdat op grond van de geweldshandelingen van verdachte niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was op de dood van aangever [slachtoffer] . Op grond van het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt. Indien de rechtbank dit wel bewezen acht, dan is geen sprake geweest van een trap met volle kracht.
Voor de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het schoppen tegen het hoofd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 23 maart 2022 in [plaats] tussen verdachte en aangever [slachtoffer] een geweldsincident heeft plaatsgevonden waarbij verdachte [slachtoffer] meerdere malen (circa twintig keer) in het gezicht heeft gestompt. De rechtbank heeft op de zitting op de getoonde camerabeelden van het incident waargenomen dat verdachte, terwijl [slachtoffer] op de grond ligt, zijn rechtervoet omhoog beweegt en een trappende beweging maakt waarbij zijn voet neerkomt aan de rechterzijde van het hoofd van [slachtoffer] en het hoofd van [slachtoffer] precies op dat moment naar links beweegt. Op het moment dat de voet van verdachte weg beweegt van het hoofd van [slachtoffer] , beweegt het hoofd van [slachtoffer] terug naar rechts. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte het hoofd van [slachtoffer] met zijn voet heeft geraakt en dus tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt.
De vraag die moet worden beantwoord is of dit handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag (primair) of een poging tot zware mishandeling (subsidiair). Daartoe moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van aangever of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever.
Poging tot doodslag
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had om [slachtoffer] te doden. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] meerdere malen in het gezicht heeft gestompt en, terwijl [slachtoffer] op de grond lag, eenmaal tegen zijn hoofd heeft geschopt. Onder bepaalde omstandigheden kan het meerdere malen slaan in het gezicht en het schoppen tegen het hoofd de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Daarvoor is onder andere van belang de aard en intensiteit van het slaan en schoppen, de plaats waar het slachtoffer op zijn hoofd is geraakt en wat voor soort schoenen verdachte aan had.
Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen met welke kracht is geslagen en geschopt en of het hoofd van [slachtoffer] door de schop vol is geraakt. Daarbij komt dat de rechtbank op de beelden heeft waargenomen dat op het moment dat hij schopte zijn partner hem wegtrok bij [slachtoffer] en dat verdachte sportschoenen zonder verharde delen aan had. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van een reële niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ook van vol opzet daarop is hierbij niet gebleken. Door meerdere malen in het gezicht van [slachtoffer] te stompen en, terwijl [slachtoffer] op de grond lag, tegen zijn hoofd te schoppen, bestond naar het oordeel van de rechtbank wel de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De kans dat iemand die zo vaak tegen zijn gezicht wordt gestompt en eenmaal tegen zijn hoofd wordt geschopt zwaar lichamelijk letsel oploopt, is naar algemene ervaringsregels immers een reële niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. De handelingen van verdachte moet qua uiterlijke verschijningsvorm ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest aangezien de stompen en de schop op het hoofd van [slachtoffer] waren gericht. Door aldus te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 23 maart 2022 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd heeft gestompt en tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor het primair tenlastegelegde feit aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarbij verzoekt zij aan het voorwaardelijke deel een contact- en locatieverbod te koppelen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafbepaling in strafverminderende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is zelfstandige zonder personeel en draagt, samen met zijn partner, de zorg voor drie kinderen. Er is geen sprake van recente documentatie en verdachte neemt verantwoordelijkheid voor zijn daden. Ook heeft het incident veel impact op hem gehad omdat hij vanwege het contact- en locatieverbod al ruim een jaar gescheiden leeft van zijn partner en kinderen. Tot slot is aangevoerd dat het feit is gepleegd naar aanleiding van een burenconflict waarin het slachtoffer zelf ook een groot aandeel heeft gehad. Gelet op het voorgaande heeft de verdediging verzocht te volstaan met een taakstraf en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest. Verdachte is bereid een taakstraf te verrichten. Tevens wordt verzocht geen locatieverbod op te leggen omdat verdachte in de toekomst graag bij zijn vriendin wil gaan wonen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 23 maart 2022 schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsfeit. Er was gedurende een langere tijd sprake van een burenruzie tussen verdachte en aangever [slachtoffer] over een bus die al dan niet verkeerd stond geparkeerd. Toen [slachtoffer] bij de vriendin van verdachte voor de deur stond en vroeg of verdachte naar buiten wilde komen, is verdachte naar buiten gestormd en heeft hij [slachtoffer] direct aangevlogen. Hierbij heeft verdachte [slachtoffer] circa twintig keer in het gezicht gestompt en, terwijl [slachtoffer] in hulpeloze toestand op de grond lag, tegen zijn hoofd geschopt. Verdachte was daarbij onder invloed van alcohol en heeft (mede daardoor) zeer agressief en gewelddadig gedrag vertoond richting [slachtoffer] . Dat [slachtoffer] hierbij relatief gering letsel heeft opgelopen is dan ook niet aan verdachte te danken geweest en is simpelweg geluk geweest. Het had immers zomaar anders kunnen aflopen. De rechtbank vindt het kwalijk dat verdachte op deze manier heeft gehandeld in een burenconflict. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft nog altijd angstgevoelens als gevolg van het handelen van verdachte. Ook heeft verdachte gevoelens van onveiligheid en onrust opgeroepen bij de omstanders. Dergelijk gewelddadig optreden is zeer schokkend voor ooggetuigen, zo ook voor de hoog zwangere vriendin van verdachte. Zij heeft meerdere keren geprobeerd verdachte tegen te houden, maar daar trok verdachte zich niets van aan. Verdachte is zelfs nog op zijn vriendin terecht gekomen toen zij samen ten val kwamen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank komt, anders dan de officier van justitie, niet tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde poging tot doodslag. Bij het bepalen van de straf die bij het wel bewezen verklaarde feit past, houdt de rechtbank in sterke mate rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een eigen bedrijf, een partner en drie kinderen. De rechtbank realiseert zich dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevolgen zal hebben voor de onderneming van verdachte en zijn gezin. De partner van verdachte zal in dat geval de zorg en de financiële kosten voor hun kinderen alleen moeten dragen. Uit het strafblad van verdachte is gebleken dat hij recentelijk niet is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 9 maart 2023 dat over verdachte is opgemaakt. Verdachte heeft gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis een positieve ontwikkeling laten zien. Hij heeft meegewerkt aan toezichtafspraken en afspraken bij [zorginstelling] . [zorginstelling] acht het inzetten van behandeling niet nodig. De kans op recidive wordt door de reclassering ingeschat als laag. Ook wordt geadviseerd bij een veroordeling een werkstraf op te leggen.
De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden reden te oordelen dat het niet passend is om aan verdachte een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Met de officier van justitie is zij wel van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd om verdachte ervan te weerhouden nogmaals een dergelijk feit te plegen. Alles overwegend acht de rechtbank een taakstraf van 180 uur en een gevangenisstraf van 30 dagen waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Daarnaast zal zij als bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf verbinden een contactverbod voor de duur van de proeftijd van twee jaar en een locatieverbod gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd. Deze bijzondere voorwaarden zullen dadelijk uitvoerbaar worden verklaard omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 13.610,63, te weten € 1.110,63 aan materiële schade en € 12.500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De door [slachtoffer] gevorderde schadevergoeding van een bedrag van € 1.110,63 acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade is toereikend onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een aantasting in de persoon in de vorm van lichamelijk en geestelijk letsel. Het lichamelijk en geestelijk letsel zijn voldoende onderbouwd, zodat verdachte recht heeft op vergoeding van immateriële schade. Gelet op de omstandigheden die blijken uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 7.000,00 redelijk en billijk.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan nu dat deel van de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank zal ten aanzien van de toegewezen schade (in totaal € 8.110,63) de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 23 maart 2022.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd niet zal bevinden in het gebied in [plaats] dat wordt begrensd door de [straatnamen] , met inbegrip van die straten, zoals aangegeven op de in bijlage III opgenomen kaart, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1983 te [geboorteplaats 2] , zo lang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 8.110,63, waarvan € 1.110,63 aan materiële schade en € 7.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] € 8.110,63 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 75 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, mr. M. van de Wetering en mr. R.H.M. Pooyé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 april 2023.