ECLI:NL:RBZWB:2023:2264

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
02-165455-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaken wegens gebrek aan bewijs van verkrachting en seksuele handelingen met een onmachtige

Op 5 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en het plegen van seksuele handelingen met een onmachtige. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 maart 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte de aangeefster zou hebben verkracht, terwijl zij in een staat van verminderde bewustzijn verkeerde.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De officier van justitie had primair vrijspraak gevorderd voor de verkrachting, omdat niet kon worden bewezen dat er sprake was van een dwangsituatie. Subsidiair werd gesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan seksuele handelingen met een onmachtige, maar ook hier ontbrak het bewijs. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de handelingen, waardoor het bewijs moeilijk te leveren is.

De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangeefster en de verdachte te veel uiteenliepen om tot een bewezenverklaring te komen. Er was geen ondersteunend bewijs dat de aangeefster in een toestand van lichamelijke onmacht verkeerde op het moment van de seksuele handelingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij, de aangeefster, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/165455-21
vonnis van de meervoudige kamer van 5 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. T. Deckwitz, advocaat te ‘s-Hertogenbosch

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [aangeefster] (hierna: aangeefster) heeft verkracht dan wel seks met haar heeft gehad, terwijl hij wist dat zij in een staat van verminderde bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Primair
De officier van justitie vordert vrijspraak van de ten laste gelegde verkrachting. Vast staat dat verdachte seksuele handelingen heeft verricht bij aangeefster, maar niet kan worden bewezen dat daarbij sprake is geweest van een dwangsituatie.
Subsidiair
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van seksuele handelingen bij aangeefster, terwijl hij wist dat aangeefster in een staat van lichamelijke onmacht verkeerde. De officier van justitie baseert zich hierbij onder meer op de aangifte, de in de ochtend na het incident tussen verdachte en aangeefster verzonden berichten, de getuigenverklaring van de zus van aangeefster, [getuige 1] , waaruit de emotionele toestand van aangeefster kort na het incident kan worden afgeleid en de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] , waaruit kan worden afgeleid dat verdachte tegen hen heeft verteld dat hij seks met aangeefster heeft gehad, maar dat zij het niet wilde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Primair
De verdediging bepleit vrijspraak van de primair ten laste gelegde verkrachting en stelt daartoe dat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van een dwangsituatie.
Subsidiair
De verdediging bepleit vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde feit (gemeenschap met een wilsonbekwame) en stelt daartoe dat niet kan worden bewezen dat aangeefster in een staat van verminderde bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde. De verklaring van aangeefster dat zij zich niet meer kon bewegen, vindt geen steun in een ander bewijsmiddel. Indien al moet worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van haar verklaring, stelt de verdediging dat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had van die toestand van aangeefster. Verdachte begreep pas achteraf dat aangeefster geen seks had gewild, maar op het moment zelf wist hij dat niet en had hij ook geen aanleiding om te veronderstellen dat zij dat niet wilde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kaderBij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel kan dienen. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Voor een bewezenverklaring moet er dan ook sprake zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan aangevers. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de verkrachting of ontucht als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de verklaring van aangevers op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Uit de verklaring van aangeefster en de verklaring van verdachte volgt dat verdachte seksueel contact heeft gehad met aangeefster dat mede bestond uit seksueel binnendringen, namelijk het duwen/brengen van zijn vinger(s) en zijn penis in haar vagina. De vraag die moet worden beantwoord is of hiermee sprake is geweest van verkrachting of binnendringen van het lichaam terwijl iemand in staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeert.
Primair – verkrachtingOm tot een bewezenverklaring van verkrachting als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) te kunnen komen, moet vast komen staan dat verdachte door geweld of andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of andere feitelijkheden, het slachtoffer heeft gedwongen om het seksueel contact te ondergaan. Uit het dossier volgt dat aangeefster op de bewuste avond uit eigen beweging meerdere glazen wijn heeft gedronken en dit heeft gecombineerd met het gebruik van ketamine. Uit het dossier volgt ook dat verdachte GHB in de wijn van aangeefster heeft gedaan en dat aangeefster één of een paar slokken van deze wijn heeft opgedronken. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte de GHB zonder dat zij dit wist in haar wijn heeft gedaan. Verdachte heeft dit ontkend en heeft verklaard dat de GHB in gezamenlijk overleg is gebruikt. Het dossier bevat verder geen aanknopingspunten die de verklaring van aangeefster ondersteunen. Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte aangeefster heeft gedrogeerd en op deze manier heeft gedwongen tot het ondergaan van seksueel contact. Aangeefster heeft verder verklaard dat zij meerdere keren “nee” en “stop” heeft gezegd tijdens het seksuele contact. Verdachte heeft dit betwist en heeft verklaard dat er geen tekenen waren dat aangeefster geen seks wilde. In het dossier is geen ondersteunend bewijs voor de verklaring van aangeefster aanwezig op basis waarvan de rechtbank kan vaststellen dat aangeefster tot seksuele handelingen is gedwongen. [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte op seks zou hebben aangedrongen en dat aangeefster verdachte twee of drie keer van zich af heeft geduwd. Omdat [getuige 3] niet zelf bij het incident aanwezig is geweest en aangeefster hier zelf niet over heeft verklaard, volgt de rechtbank deze verklaring niet. Nu uit het dossier ook geen andere vormen van geweld, bedreiging met geweld of andere feitelijkheden zijn af te leiden die aangeefster hebben gedwongen om seksueel contact te ondergaan, kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen van de ten laste gelegde verkrachting. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Subsidiair - seksueel binnendringen van een onmachtigeVoor het antwoord op de vraag of verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 243 Sr, op de wijze dat dit ten laste is gelegd, moet worden beoordeeld of aangeefster op het moment van het seksueel binnendringen verkeerde in een toestand van verminderd bewustzijn of van lichamelijke onmacht en of verdachte op dat moment wetenschap had van die toestand van aangeefster. De rechtbank kan niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen of aangeefster zodanig onder invloed van alcohol en verdovende middelen was op het moment van het seksueel binnendringen, dat zij daardoor verkeerde in een toestand van lichamelijke onmacht. Het dossier biedt hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. De enkele vaststelling dat aangeefster die avond, voordat het seksueel contact plaatsvond, alcohol en verdovende middelen had gebruikt, is daarvoor onvoldoende. Het alcoholpromillage van aangeefster is niet bekend en het dossier bevat geen toxicologische gegevens. Over de staat waarin aangeefster verkeerde, is daarnaast uiteenlopend verklaard. Aangeefster heeft verklaard dat zij voor het naar bed gaan zeker niet dronken en nog duidelijk in haar hoofd was. Aangeefster heeft ook verklaard dat zij zich vlak voor het naar bed gaan draaierig voelde. Verdachte heeft daarentegen verklaard dat hij daar niets van heeft gemerkt en dat hem verder ook niets bijzonders aan het gedrag van aangeefster opviel. Aangeefster heeft verder verklaard dat zij ten tijde van de seksuele handelingen lichamelijk onmachtig was. Zij kon zich niet meer bewegen, heeft meermalen “nee” en “stop” gezegd, zij heeft geprobeerd zich te bewegen maar dit lukte niet, zij voelde zich slap, kon haar arm niet optillen en verkeerde in shock. Verdachte heeft betwist dat aangeefster in een toestand van lichamelijke onmacht verkeerde.Hij heeft verklaard dat aangeefster voorafgaand aan het seksueel binnendringen met hem heeft gepraat en ge(tong)zoend. Toen hij bij haar in bed kwam liggen is aangeefster op hem gaan rijden met haar ondergoed aan. Verdachte heeft aangeefster geen “nee” of “stop” horen zeggen. Integendeel, volgens verdachte was er interactie. Er werd getongzoend en aangeefster ging mee met de seksuele handelingen. De verklaringen van aangeefster en verdachte lopen naar het oordeel van de rechtbank dusdanig uiteen dat niet vast te stellen is of aangeefster in een toestand van lichamelijke onmacht verkeerde. Ten slotte blijkt uit de verklaring van aangeefster dat zij bij de politie goed heeft kunnen verklaren over wat er die nacht in bed is gebeurd, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank ook niet lijkt te duiden op een verminderd bewustzijn ten tijde van het gebeuren. Het dossier biedt verder geen aanknopingspunten waaruit kan blijken dat aangeefster verminderd bewustzijn had of lichamelijk onmachtig was. De rechtbank zal de verdachte daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 7.959,94, waarvan
€ 2.959,94 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Verdachte wordt vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Mulders, voorzitter, mr. J. Bergen en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 april 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.