Op 5 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en het plegen van seksuele handelingen met een onmachtige. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 maart 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte de aangeefster zou hebben verkracht, terwijl zij in een staat van verminderde bewustzijn verkeerde.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De officier van justitie had primair vrijspraak gevorderd voor de verkrachting, omdat niet kon worden bewezen dat er sprake was van een dwangsituatie. Subsidiair werd gesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan seksuele handelingen met een onmachtige, maar ook hier ontbrak het bewijs. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de handelingen, waardoor het bewijs moeilijk te leveren is.
De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangeefster en de verdachte te veel uiteenliepen om tot een bewezenverklaring te komen. Er was geen ondersteunend bewijs dat de aangeefster in een toestand van lichamelijke onmacht verkeerde op het moment van de seksuele handelingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij, de aangeefster, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.