ECLI:NL:RBZWB:2023:2259

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
02-287516-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarigen door oom, met bewijsvoering en strafoplegging

Op 5 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met twee minderjarigen, aan wie hij zorg droeg. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging, die was gewijzigd in overeenstemming met artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn neefjes, die op verschillende momenten plaatsvonden. De verklaringen van de slachtoffers, ondersteund door WhatsApp-berichten en een audio-opname, werden als betrouwbaar beschouwd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de ten laste gelegde feiten. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat hij vals beschuldigd werd, maar deze verklaring werd door de rechtbank als ongeloofwaardig bestempeld.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad, en het tijdsverloop sinds de gepleegde feiten. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uren en een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte het belang van een voorwaardelijke straf om herhaling te voorkomen en de impact van de gepleegde feiten op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-287516-22
vonnis van de meervoudige kamer van 5 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1975, te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is met inachtneming van artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met twee aan zijn zorg toevertrouwde minderjarigen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, gelet op de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die beiden verklaren over ontuchtige handelingen, gepleegd door verdachte op diverse momenten waarop zij afzonderlijk alleen met verdachte waren. Verdachte heeft over deze momenten verklaard dat hij inderdaad op die momenten samen met een van de aangevers was. Deze aangiftes worden verder ondersteund door WhatsAppgesprekken tussen verdachte en [slachtoffer 1] en een audio-opname van een gesprek tussen verdachte en [slachtoffer 1] . Verdachte geeft over de gesprekken en audio-opname een andere lezing dan [slachtoffer 1] , maar deze interpretatie is niet geloofwaardig. Ook het scenario van verdachte dat hij vals beschuldigd wordt en dat de moeder van aangevers hierachter zit, vindt geen steun in het dossier en is niet aannemelijk geworden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide feiten. Beide aangevers hebben wisselende verklaringen afgelegd over de volgorde waarop de incidenten hebben plaatsgevonden. Dit maakt de verklaringen minder betrouwbaar. Bij feit 1, de vermeende ontucht met [slachtoffer 1] , zijn er drie momenten te onderscheiden, te weten een incident tijdens oud en nieuw, een incident in Frankrijk en een incident in Engeland. Het tijdstip van het eerste incident waarop de ontucht volgens [slachtoffer 1] zou hebben plaatsgevonden, namelijk tijdens oud en nieuw 2017/2018, kan niet kloppen omdat verdachte toen in Indonesië verbleef. Voor wat betreft de ontucht tijdens het incident in de tent in Frankrijk, heeft verdachte slechts de benen van [slachtoffer 1] weggeduwd en daarbij wellicht per ongeluk het geslachtsdeel van [slachtoffer 1] aangeraakt. Dit kan niet als ontuchtige handeling worden gezien. Verdachte betwist dat er in Engeland iets is gebeurd en daarvoor is ook geen steunbewijs.
Bij feit 2, de vermeende ontucht met [slachtoffer 2] , zijn er twee momenten te onderscheiden, namelijk een incident in Nederland ( [plaats 1] ) en een incident in Engeland. Verdachte betwist dat hij tijdens het incident in Nederland [slachtoffer 2] heeft afgetrokken. [slachtoffer 2] trok zichzelf af en als reactie daarop heeft verdachte zichzelf afgetrokken. Hoewel dit moreel niet goed is, is dit handelen niet strafbaar.
Verdachte ontkent dat er iets in Engeland is voorgevallen en er is ook geen steunbewijs voor. Verdachte moet van beide feiten worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] voor het eerst enige weken voor 30 september 2021 aan zijn moeder heeft verteld dat zijn oom, verdachte, ontuchtige handelingen bij hem heeft gepleegd. Zijn moeder heeft vervolgens aan zijn broers gevraagd of er ook iets bij hen was voorgevallen. [slachtoffer 2] heeft vervolgens verklaard dat hem iets vergelijkbaars is overkomen.
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, te weten ontucht met twee minderjarigen die aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwd waren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [slachtoffer 1] is geboren op [ geboortedag 2] 2001 en dus in de pleegperiode volgens de tenlastelegging tussen de 14 en 17 jaar oud was en dat [slachtoffer 2] is geboren op [geboortedag 3] 2003 en dus in de pleegperiode volgens de tenlastelegging tussen de 16 en 17 jaar oud was.
Juridisch kader
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel kan dienen. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Voor een bewezenverklaring moet er dan ook sprake zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan aangevers. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de verkrachting of ontucht als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de verklaring van aangevers op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1]
heeft consistent en consequent verklaard over de aard van de seksuele handelingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. Hij heeft in grote lijnen bij het informatief gesprek hetzelfde verklaard als bij de aangifte. Hij heeft verklaard dat er sprake is geweest van drie gelegenheden waarbij verdachte, zijn oom, ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Hij heeft verklaard dat de eerste keer plaatsvond tijdens oud en nieuw. Hoewel er een discrepantie bestaat tussen het informatief gesprek zeden, waarin hij het feit plaatst tijdens oud en nieuw 2015/2016, en de aangifte, waarin hij deze gebeurtenis plaatst in 2017/2018, is deze discrepantie naar het oordeel van de rechtbank niet van zodanig gewicht dat die de geloofwaardigheid van zijn verklaring aantast. Er is immers een lange tijd verstreken tussen de gepleegde feiten en het moment waarop [slachtoffer 1] aangifte deed en het is verklaarbaar dat exacte jaartallen dan niet meer kunnen worden gereproduceerd.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij tijdens oud en nieuw logeerde in [plaats 2] bij zijn opa, dat verdachte daar ook was en dat verdachte hem heeft geknuffeld en met hem heeft getongzoend. Later is hij op vakantie gegaan met verdachte in Frankrijk en toen heeft verdachte zijn lichaam gestreeld en hem betast aan de balzak en penis door in zijn onderbroek te gaan. Tijdens een vakantie in Engeland is verdachte bij hem in bed gaan liggen, is hij op hem gaan liggen en heeft hij met zijn penis over de onderbroek heen over de penis van [slachtoffer 1] gewreven.
Gelet op de consistente verklaring van [slachtoffer 1] , is de rechtbank van oordeel dat zijn verklaring als betrouwbaar moet worden aangemerkt.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] :
[slachtoffer 2] heeft consistent en consequent verklaard over de aard van de seksuele handelingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. Hij heeft bij het informatief gesprek hetzelfde verklaard als bij de aangifte. Hij heeft verklaard dat er sprake is geweest van twee gelegenheden waarbij verdachte, zijn oom, ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Hij heeft verklaard dat hij in de kerstvakantie in 2019, toen hij 16 jaar oud was, bij verdachte logeerde en dat hij toen door verdachte is afgetrokken. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij met verdachte op vakantie was in Engeland en dat verdachte hem toen heeft gestreeld waarbij hij over zijn onderbroek aan de achterkant ging richting zijn geslachtsdeel. Gelet op de consistente verklaring van [slachtoffer 2] , is de rechtbank van oordeel dat zijn verklaring als betrouwbaar moet worden aangemerkt.
De verklaring van verdachte dat er sprake was van een vechtscheiding tussen beide ouders van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , dat de moeder zijn broer (de vader van de kinderen) vals heeft beschuldigd van seksueel overschrijdend gedrag en dat de moeder ook achter de valse beschuldigingen aan het adres van verdachte zit, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft deze verklaring pas op zitting afgelegd en deze verklaring vindt geen steun in het dossier.
Steunbewijs
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er voldoende steunbewijs is voor de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank stelt daarbij vast dat verdachte volgens zijn eigen verklaring de gelegenheid heeft gehad om de feiten te plegen, in ieder geval voor wat betreft de vakanties in Frankrijk en Engeland. Ook heeft hij volgens zijn eigen verklaring eenmalig met [slachtoffer 2] in bed gelegen. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen beide verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ook niet geheel los van elkaar worden gezien. Zij verklaren beiden over gelegenheden tijdens vakanties in Engeland en hebben ook verklaard over soortgelijke handelingen, namelijk het strelen, aaien en betasten van het lichaam door verdachte. Beide verklaringen kunnen als steunbewijs worden gezien.
Daarnaast heeft verdachte in de WhatsAppgesprekken en in de audio-opname met [slachtoffer 1] meermalen spijt betuigd over wat hij gedaan heeft. Verdachte heeft over de inhoud van de WhatsAppgesprekken en de audio-opname een alternatieve lezing gegeven.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de tussen hem en [slachtoffer 1] gevoerde WhatsAppgesprekken en in het gesprek dat is opgenomen met [slachtoffer 1] meepraatte om het probleem te erkennen dat bij de jongens speelde. Verdachte stelt ook dat er slechts van één enkel voorval sprake is geweest, maar dat dat in een andere context was. Volgens verdachte lag hij toen bij [slachtoffer 2] in bed, trok [slachtoffer 2] zich af en heeft verdachte zichzelf toen ook afgetrokken. Hij zegt dat de spijtbetuigingen in de WhatsAppgesprekken en de audio-opname op dit incident zagen en dat hij vond dat hij de jongens erkenning moest geven als ze met deze gebeurtenis problemen hadden. De rechtbank acht deze stelling van verdachte ongeloofwaardig. Niet valt in te zien dat verdachte tijdens WhatsAppgesprekken zegt foute dingen te hebben gedaan en daar veel van te hebben geleerd, terwijl hij op zitting stelt van mening te zijn dat er door hem geen strafbare dan wel laakbare handelingen zouden zijn gepleegd. Gelet op het voorgaande, vormen de WhatsAppgesprekken en de audio-opname eveneens steunbewijs voor beide aangiftes.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is er voldoende steunbewijs voor beide aangiftes. Dit maakt dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
- als oom - op tijdstippen in de periode van 30 december 2015 tot en met 1 september 2018 te [plaats 2] , [gemeente] , en te Engeland en te Frankrijk, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [ geboortedag 2] 2001,
door
- die [slachtoffer 1] te tongzoenen ( [plaats 2] ), en
- naast die [slachtoffer 1] in bed te gaan liggen en het lichaam van die [slachtoffer 1]
te strelen/aaien en op die [slachtoffer 1] te gaan liggen en met
zijn, verdachtes, penis over de penis van die [slachtoffer 1] te wrijven (Engeland), en- het lichaam van die [slachtoffer 1] te strelen/aaien ende penis en balzak
van die [slachtoffer 1] te betasten (Frankrijk);
2
- als oom - op tijdstippen in de periode van 1 december
2019 tot en met 1 september 2020 te [plaats 1] , en te Engeland
ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2003,
door
- naast die [slachtoffer 2] in bed te gaan liggen en een arm om die [slachtoffer 2] te
slaan en die [slachtoffer 2] over het lichaam te strelen/aaien ende penis van die [slachtoffer 2] te betasten ( [plaats 1] ), en- die [slachtoffer 2] over de rug te strelen en de billen te strelen en tussen de benen te strelen (Engeland);
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraken, dient geen straf te worden opgelegd. Subsidiair, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, is de door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf veel te hoog. Gelet op het blanco strafblad van verdachte, is een forse, eventuele maximale taakstraf aangevuld met een voorwaardelijke straf passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige neefjes [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij het volgende van belang. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op ernstige wijze geschonden. Alle handelingen zijn verwerpelijk, maar met name het tongzoenen, het betasten van de penis en balzak en het aftrekken acht de rechtbank ernstig. Het is een feit van algemene bekendheid dat het ondergaan van ontuchtige handelingen langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van slachtoffers en dat het de normale gezonde seksuele ontwikkeling van een kind kan doorkruisen.
Verdachte was als oom van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] iemand die ze konden vertrouwen en waarmee ze ook leuke dingen deden. [slachtoffer 2] noemde verdachte zelfs zijn lievelingsoom. Met het plegen van de ontuchtige handelingen heeft hij het vertrouwen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hem mochten hebben, ernstig geschaad. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen lust vooropgesteld.
Normaliter worden voor dit soort feiten onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden, waaronder het blanco strafblad van verdachte, reden een andersoortige straf op te leggen. Verdachte zal naar verwachting zijn baan in het basisonderwijs kwijtraken vanwege deze veroordeling. Ook houdt de rechtbank bij de strafmodaliteit en hoogte van de straf rekening met het feit dat - hoewel er geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn - er wel sprake is van een flink tijdsverloop nu de feiten in de periode van 2015 tot september 2020 zijn gepleegd en er dus ruim tweeëneenhalf jaar is verstreken na het laatste incident.
De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte een stok achter de deur heeft om hem ervan te weerhouden nogmaals een soortgelijk feit te plegen. Dat is redengevend om een deel van de straf in voorwaardelijke zin op te leggen.
Alles afwegend legt de rechtbank op een taakstraf voor de duur van 240 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 120 dagen hechtenis. Daarnaast legt de rechtbank op een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en 2:ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. E.A. Mulders, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 april 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.