4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] voor het eerst enige weken voor 30 september 2021 aan zijn moeder heeft verteld dat zijn oom, verdachte, ontuchtige handelingen bij hem heeft gepleegd. Zijn moeder heeft vervolgens aan zijn broers gevraagd of er ook iets bij hen was voorgevallen. [slachtoffer 2] heeft vervolgens verklaard dat hem iets vergelijkbaars is overkomen.
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, te weten ontucht met twee minderjarigen die aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwd waren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [slachtoffer 1] is geboren op [ geboortedag 2] 2001 en dus in de pleegperiode volgens de tenlastelegging tussen de 14 en 17 jaar oud was en dat [slachtoffer 2] is geboren op [geboortedag 3] 2003 en dus in de pleegperiode volgens de tenlastelegging tussen de 16 en 17 jaar oud was.
Juridisch kader
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel kan dienen. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
Voor een bewezenverklaring moet er dan ook sprake zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan aangevers. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de verkrachting of ontucht als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de verklaring van aangevers op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1]
heeft consistent en consequent verklaard over de aard van de seksuele handelingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. Hij heeft in grote lijnen bij het informatief gesprek hetzelfde verklaard als bij de aangifte. Hij heeft verklaard dat er sprake is geweest van drie gelegenheden waarbij verdachte, zijn oom, ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Hij heeft verklaard dat de eerste keer plaatsvond tijdens oud en nieuw. Hoewel er een discrepantie bestaat tussen het informatief gesprek zeden, waarin hij het feit plaatst tijdens oud en nieuw 2015/2016, en de aangifte, waarin hij deze gebeurtenis plaatst in 2017/2018, is deze discrepantie naar het oordeel van de rechtbank niet van zodanig gewicht dat die de geloofwaardigheid van zijn verklaring aantast. Er is immers een lange tijd verstreken tussen de gepleegde feiten en het moment waarop [slachtoffer 1] aangifte deed en het is verklaarbaar dat exacte jaartallen dan niet meer kunnen worden gereproduceerd.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij tijdens oud en nieuw logeerde in [plaats 2] bij zijn opa, dat verdachte daar ook was en dat verdachte hem heeft geknuffeld en met hem heeft getongzoend. Later is hij op vakantie gegaan met verdachte in Frankrijk en toen heeft verdachte zijn lichaam gestreeld en hem betast aan de balzak en penis door in zijn onderbroek te gaan. Tijdens een vakantie in Engeland is verdachte bij hem in bed gaan liggen, is hij op hem gaan liggen en heeft hij met zijn penis over de onderbroek heen over de penis van [slachtoffer 1] gewreven.
Gelet op de consistente verklaring van [slachtoffer 1] , is de rechtbank van oordeel dat zijn verklaring als betrouwbaar moet worden aangemerkt.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] :
[slachtoffer 2] heeft consistent en consequent verklaard over de aard van de seksuele handelingen en de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. Hij heeft bij het informatief gesprek hetzelfde verklaard als bij de aangifte. Hij heeft verklaard dat er sprake is geweest van twee gelegenheden waarbij verdachte, zijn oom, ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
Hij heeft verklaard dat hij in de kerstvakantie in 2019, toen hij 16 jaar oud was, bij verdachte logeerde en dat hij toen door verdachte is afgetrokken. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij met verdachte op vakantie was in Engeland en dat verdachte hem toen heeft gestreeld waarbij hij over zijn onderbroek aan de achterkant ging richting zijn geslachtsdeel. Gelet op de consistente verklaring van [slachtoffer 2] , is de rechtbank van oordeel dat zijn verklaring als betrouwbaar moet worden aangemerkt.
De verklaring van verdachte dat er sprake was van een vechtscheiding tussen beide ouders van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , dat de moeder zijn broer (de vader van de kinderen) vals heeft beschuldigd van seksueel overschrijdend gedrag en dat de moeder ook achter de valse beschuldigingen aan het adres van verdachte zit, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft deze verklaring pas op zitting afgelegd en deze verklaring vindt geen steun in het dossier.
Steunbewijs
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er voldoende steunbewijs is voor de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank stelt daarbij vast dat verdachte volgens zijn eigen verklaring de gelegenheid heeft gehad om de feiten te plegen, in ieder geval voor wat betreft de vakanties in Frankrijk en Engeland. Ook heeft hij volgens zijn eigen verklaring eenmalig met [slachtoffer 2] in bed gelegen. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen beide verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ook niet geheel los van elkaar worden gezien. Zij verklaren beiden over gelegenheden tijdens vakanties in Engeland en hebben ook verklaard over soortgelijke handelingen, namelijk het strelen, aaien en betasten van het lichaam door verdachte. Beide verklaringen kunnen als steunbewijs worden gezien.
Daarnaast heeft verdachte in de WhatsAppgesprekken en in de audio-opname met [slachtoffer 1] meermalen spijt betuigd over wat hij gedaan heeft. Verdachte heeft over de inhoud van de WhatsAppgesprekken en de audio-opname een alternatieve lezing gegeven.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de tussen hem en [slachtoffer 1] gevoerde WhatsAppgesprekken en in het gesprek dat is opgenomen met [slachtoffer 1] meepraatte om het probleem te erkennen dat bij de jongens speelde. Verdachte stelt ook dat er slechts van één enkel voorval sprake is geweest, maar dat dat in een andere context was. Volgens verdachte lag hij toen bij [slachtoffer 2] in bed, trok [slachtoffer 2] zich af en heeft verdachte zichzelf toen ook afgetrokken. Hij zegt dat de spijtbetuigingen in de WhatsAppgesprekken en de audio-opname op dit incident zagen en dat hij vond dat hij de jongens erkenning moest geven als ze met deze gebeurtenis problemen hadden. De rechtbank acht deze stelling van verdachte ongeloofwaardig. Niet valt in te zien dat verdachte tijdens WhatsAppgesprekken zegt foute dingen te hebben gedaan en daar veel van te hebben geleerd, terwijl hij op zitting stelt van mening te zijn dat er door hem geen strafbare dan wel laakbare handelingen zouden zijn gepleegd. Gelet op het voorgaande, vormen de WhatsAppgesprekken en de audio-opname eveneens steunbewijs voor beide aangiftes.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is er voldoende steunbewijs voor beide aangiftes. Dit maakt dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd.