4.3.3De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Zaak A onder 1
Op 3 februari 2019 heeft de moeder van verdachte een zogenaamd ‘informatief gesprek zeden’ gevoerd bij de politie. Zij heeft toen verklaard dat haar dochter, zijnde verdachte, op 2 februari 2019 door [naam 1] is aangerand. Namens verdachte heeft zij op 12 februari 2019 hiervan aangifte gedaan.
De vader van verdachte heeft op 25 juli 2019 aangifte gedaan van verkrachting van zijn dochter op 26 januari 2019 door [naam 2] , [naam 3] , [naam 1] en [naam 4] .
Op 15 september 2019 is door verdachte aangifte gedaan van bedreiging.
Naar aanleiding van deze aangiftes is door de politie een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek heeft er toe geleid dat de rechtbank nu de vraag moet beantwoorden of verdachte in de tenlastegelegde periode valsheid in geschrift heeft gepleegd.
Bij de beoordeling van het tenlastegelegde feit moet in deze zaak worden beoordeeld of verdachte foto’s van zichzelf heeft bewerkt en via anderen aan de politie heeft doen toekomen ter ondersteuning van de aangiftes en of delen uit de aangiftes en de processen-verbaal feitelijk onjuist zijn. Is dat het geval dan moet tot slot worden beoordeeld of de verdachte die onjuistheden opzettelijk in de aangiftes en de processen-verbaal heeft laten vermelden. De rechtbank hecht eraan op te merken dat de vraag of de door verdachte gememoreerde aanranding en groepsverkrachting in het verleden daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, niet aan haar oordeel is onderworpen.
De inhoud van de processen-verbaal
Op 7 maart 2019 heeft verdachte een getuigenverklaring afgelegd over de aanranding op
2 februari 2019. Zij heeft toen verklaard dat zij is aangerand door [naam 1] en dat zij hem voor die dag nog nooit had ontmoet.
De vader van verdachte heeft op 25 juli 2019 aangifte gedaan van (groeps)verkrachting namens zijn dochter. Zij zou zijn verkracht door [naam 2] , [naam 3] , [naam 1] en [naam 4] . Verdachte zou die nacht bij haar vriendin [naam 6] blijven slapen. Op 8 mei 2019 kreeg de vader van verdachte via Instagram een bericht van [naam 6] dat verdachte verkracht was. Ook heeft hij berichten en screenshots met betrekking tot de verkrachting ontvangen van de broer van [naam 6] , genaamd [naam 4] , die zou hebben gechat met [naam 7] , welke hierover meer informatie had. Verdachte heeft hierover op 15 augustus 2019 een verklaring afgelegd. Zij kon zich de verkrachting in eerste instantie niet herinneren, omdat zij gedrogeerd zou zijn. Eind juni 2019 kreeg zij foto’s doorgestuurd van [naam 5] waarop haar gezicht te zien was en haar oog terwijl zij huilde, en waarbij teksten met details over de verkrachting stonden. [naam 5] zou deze hebben ontvangen van [Instagram account 1] Omdat de gebruikersnaam van [naam 1] erbij stond wist verdachte dat [naam 1] de foto’s had gemaakt. [naam 6] was bij de verkrachting en heeft ook berichten gestuurd. Vervolgens geeft verdachte aan de politie verschillende persoons- en contactgegevens van [naam 6] .
Met betrekking tot de bedreiging op 15 september 2019 heeft verdachte verklaard dat haar vader die datum een screenshot ontving van een afbeelding van een zwart pistool van ene [bijnaam ] . Dit bericht was verstuurd vanaf het [Instagram account 1] .
De identiteit van [naam 6] , [naam 8] en [chatnaam] .
De vader van verdachte verklaart in zijn aangifte van 25 juli 2019: “Ik had al contact met [naam 6] omdat [verdachte] een raar bericht had gehad van een [naam 7] , [chatnaam] . Kom "impa" geven dit is straattaal voor pijpbeurt geven heb ik inmiddels begrepen. [chatnaam] is een chatnaam, het zou gaan om [naam 7] . Dat weet ik via de broer [naam 6] . Die broer heet [naam 8] . [naam 6] heeft in dat Instagram gesprek met mij zeer gedetailleerd met mij besproken”. Later wordt in e-mails van de vader aan de politie aangegeven dat het zou gaan om [naam 9] .
De politie heeft aan de hand van de door verdachte en haar vader verstrekte gegevens uitgebreid onderzoek gedaan naar de identiteit van [naam 6] , [naam 8] en [naam 9] . Deze is echter niet vastgesteld kunnen worden. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat het [Instagram account 1] is aangemaakt op het IP-adres dat in gebruik is op het woonadres van verdachte. Het bij het Instagram account opgegeven e-mailadres is [e-mailadres] . In de keychain van de telefoon van verdachte staat het [e-mailadres] . Het [Instagram account 1] staat ook in deze keychain.
Uit het onderzoek is verder gebleken dat de screenshots die de vader van verdachte van [naam 8] , de broer van [naam 6] , heeft ontvangen zijn verzonden vanaf het [Instagram account 2] . Dit account is op 16 oktober 2018 aangemaakt vanaf het IP-adres dat in gebruik is op het woonadres van verdachte.
Door de ouders van verdachte zijn diverse screenshots aan de politie gezonden die daderwetenschap zouden bevatten over de aanranding en/of verkrachting van verdachte. Deze informatie is afkomstig van het Instagram account met de [chatnaam] _ .
Uit onderzoek van de politie is echter naar voren gekomen dat ook dit account is aangemaakt op het IP-adres dat in gebruik is op het woonadres van verdachte. Het account wordt gebruikt op dit IP-adres en het IP-adres van haar broer, die niet meer thuis woont. Na onderzoek door de politie van de inhoud van de telefoon van verdachte blijkt dat in de keychain van die telefoon het Instagram account [chatnaam] staat.
Aan elke account van Instagram wordt ook een target nummer gekoppeld. Het targetnummer wat gekoppeld is aan het account van [chatnaam] is ook aangetroffen in de keychain in deze telefoon.
De foto’s
De politie heeft onderzoek gedaan aan de telefoon van verdachte. Op de telefoon van verdachte zijn vijf foto’s aangetroffen van een meisje met betraande ogen. Blijkens de gegevens bij die foto’s in de telefoon van verdachte zijn deze foto’s gemaakt op 9 november 2018. Twee van deze foto’s zijn gebruikt in de snapchatberichten die verdachte eind juni 2019 van [naam 5] zou hebben ontvangen. Verdachte heeft op 15 augustus 2019 daarover verklaard: “Toen ik op vakantie was kreeg ik foto’s doorgestuurd van een vriendin van mij. Dat is [naam 5] . Foto’s met mijn gezicht. Ik zag dat er bij de foto’s tekst stond. Over de aanranding en “we hebben dat bij je gedaan”, allemaal details dat ze aan me hadden gezeten. En tekst: “Wacht maar, jouw tijd komt nog wel”. De details waren dat ik gedrogeerd was en dat ik verkracht was. Ze noemde de datum 26 januari 2019 en de gebruikersnaam van [naam 1] stond er bij, dus ik wist dat hij de foto had gemaakt en de tekst er bij. Het was een foto van mijn oog, dat ik aan het huilen was. Geen idee hoe ze daar aan komen, want ik maak zelf zulke foto’s niet. Die foto’s heb ik ook doorgestuurd, naar de zedenpolitie”.
Heeft verdachte opzettelijk onjuistheden vermeld?
Voor valsheid in geschrift is om te kunnen komen tot een bewezenverklaring noodzakelijk dat kan worden bewezen dat de verdachte de foto’s zelf heeft bewerkt en de onjuistheden in de genoemde processen-verbaal, opzettelijk heeft laten opnemen.
De politie heeft verdachte op 7 oktober 2020 nogmaals verhoord, dit keer als verdachte, omdat zij twijfels hadden bij haar verklaring. Verdachte heeft toen verklaard dat zij op
7 maart 2019 en 15 augustus 2019 bij de politie onwaarheden heeft verteld. Zij kende [naam 1] al wel vóór 2 februari 2019, maar schaamde zich. Verder heeft zij verklaard dat de foto’s die [naam 5] van [naam 6] heeft ontvangen en naar haar zou hebben gestuurd niet door [naam 1] zijn gemaakt tijdens de verkrachting, zoals zij heeft verklaard, maar dat zij deze eerder zelf heeft gemaakt toen zij verdrietig was. De teksten heeft zij echter niet zelf geplaatst. Zij heeft deze foto’s naar vriendinnen gestuurd. De foto’s met tekst zouden zijn verstuurd door [naam 6] vanaf het [Instagram account 1]
Gelet op het uitgebreide (digitale) onderzoek van de politie kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat [naam 6] , [naam 8] en [chatnaam] niet bestaan. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte degene is geweest die het account [Instagram account 1] heeft aangemaakt en de bewerkte foto’s en berichten vanaf dit account aan zichzelf en haar vader heeft verstuurd. Ook heeft zij haar vader berichten gestuurd van [naam 8] en [chatnaam] , welke berichten haar vader weer, ter onderbouwing van de aangiftes die zijn gedaan, aan de politie heeft doorgestuurd. Daarnaast heeft zij in haar verhoor van 15 augustus 2019 uitdrukkelijk verklaard dat haar vriendin [naam 6] , uit [plaats] , op [geboortedag 3] 16 jaar geworden, er op de avond dat zij verkracht werd door een groep jongens bij was, terwijl de rechtbank, net als de officier van justitie, op grond van de bevindingen van de politie, tot de conclusie komt dat deze [naam 6] niet bestaat.
Gezien het voorgaande kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat verdachte de waarheid heeft verdraaid, en de door de politie opgestelde processen-verbaal na deze te hebben doorgelezen, terwijl zij wist dat daar onwaarheden instonden, voor waarheid heeft ondertekend. Zij heeft daarnaast vals opgemaakte stukken, te weten de door haarzelf bewerkte foto’s, aangeleverd om haar verklaringen en de verklaringen die haar vader namens haar aflegde bij de politie, te onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte dit alles opzettelijk heeft gedaan. Dit neemt, zoals hiervoor al overwogen, niet weg dat verdachte in het verleden mogelijk wel slachtoffer is geweest van zedendelicten, zoals zij zegt. Het is echter niet aan de rechtbank om daar nu een oordeel over te geven.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Zaak A onder 3
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de volgende in de tenlastelegging opgenomen feiten, te weten:
- [naam 11] op 3 februari 2019 melding te laten doen van aanranding van verdachte door [naam 1], en/of- [naam 11] op 12 februari 2019 aangifte te laten doen van aanranding van verdachte door [naam 1], en/of- [naam 10] op 25 juli 2019 aangifte te laten doen van verkrachting van verdachte door [naam 2] , [naam 3] , [naam 1] en [naam 4] en/of- op 7 maart 2019 een getuigenverklaring (door verdachte) af te leggen betreffende aanranding van verdachte door [naam 1], en/of- op 15 augustus 2019 een getuigenverklaring (door verdachte) af te leggen betreffende aanranding van verdachte door [naam 1] en/of van verkrachting van verdachte door [naam 2] , [naam 3] , [naam 1] en [naam 4] en/of- op 7 oktober 2020 een (verdachten)verklaring af te leggen waarbij verdachte wederom bovengenoemde personen beschuldigt van genoemde strafbare feiten,geen bewezenverklaring kan volgen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de strafbare feiten waarvan verdachte melding en/of aangifte heeft laten doen en/of een verklaring over heeft afgelegd, niet hebben plaatsgevonden. Het openbaar ministerie heeft weliswaar besloten om aan de aangifte van aanranding van 12 februari 2019 geen vervolg te geven en deze zaak te seponeren, maar naar het oordeel van de rechtbank kan uit die sepotbeslissing niet de conclusie worden getrokken dat de aangifte van aanranding door de moeder van verdachte dus vals is geweest. Uit het dossier maakt de rechtbank op dat verdachte de handelingen van [naam 1] op 2 februari 2019 niet op prijs stelde. Dit volgt ook uit de verklaring van [naam 12] . Blijkbaar heeft verdachte de handelingen van [naam 1] als een aanranding ervaren. Dat maakt dat zij het recht had om van dit feit aangifte te (laten) doen en haar aangifte dus niet vals is. Dat de officier van justitie in deze onwelgevallige handelingen geen strafbaar en/of vervolgbaar feit ziet en dus overgaat tot een sepot, maakt dit niet anders.
De rechtbank stelt verder vast dat de politie geen nader onderzoek heeft gedaan naar de aangifte van verkrachting van verdachte door de vader van verdachte, waarbij [naam 2] , [naam 3] , [naam 1] en [naam 4] van dit feit beschuldigd werden, noch naar de verklaringen die verdachte over hen heeft afgelegd. Deze jongens zijn hierover niet als verdachte of getuige gehoord en ook de andere personen die verdachte en haar vader noemen in de verschillende verklaringen en de aangifte, zijn niet gehoord. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet vast te stellen of er iets strafbaars is gebeurd met verdachte op 26 januari 2019 en, als dat wel het geval was, hoe dit dan te kwalificeren valt, noch wie daarbij dan aanwezig waren. Daarmee staat dus ook niet vast dat de aangifte van de vader namens verdachte van verkrachting en de daaropvolgende verklaringen van verdachte vals zijn. De verdachte dient dan ook van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de in de tenlastelegging opgenomen aangifte van bedreiging op
15 september 2019 kan wel een bewezenverklaring volgen. Verdachte heeft verklaard dat haar vader die dag van ene [bijnaam ] via een Instagram account op naam van [Instagram account 1] een screenshot heeft ontvangen van een afbeelding van een zwart pistool met daarbij een tekst. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het bestaan van [naam 6] en het account [Instagram account 1] kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat dit strafbare feit niet is gepleegd en dat verdachte aldus opzettelijk een valse aangifte heeft gedaan.
Ook ten aanzien van de in de tenlastelegging opgenomen aangifte van bedreiging en aanranding van verdachte door [naam 3] en [naam 1] op
2 februari 2020, kan een bewezenverklaring volgen met betrekking tot de aangifte tegen [naam 1] . Verdachte heeft op 2 februari 2020 aangifte gedaan van bedreiging en aanranding door twee jongens. Op de vraag of zij weet wie het zijn, antwoordt zij: “Ja, [naam 1] en [naam 2] ”. Zij heeft daarbij uitdrukkelijk verklaard hen te hebben herkend aan hun stem en lengte. Dit heeft verdachte blijkens het proces-verbaal van bevindingen ook tegen de verbalisanten gezegd die na het incident ter plaatse zijn gekomen. Uit onderzoek is echter gebleken dat [naam 1] een alibi heeft voor het tijdstip waarop de beweerdelijke bedreiging en aanranding zouden hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft geen aanleiding om de juistheid van het alibi in twijfel te trekken. Verdachte heeft tijdens de zitting nog verklaard dat zij nooit heeft gezegd dat zij zeker wist dat het [naam 1] en [naam 2] waren en dat de politie dit verkeerd heeft opgeschreven. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig. Zij heeft geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen door de politie is opgeschreven. Dat maakt dat verdachte in ieder geval ten aanzien van [naam 1] een valse aangifte heeft gedaan.
Nu verdachte niet heeft verklaard dat ook [naam 3] er bij betrokken was, dient zij van dat deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Zaak B onder 2
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever [slachtoffer] in de tenlastegelegde periode via de applicatie Telegram vele (bedreigende) berichten heeft ontvangen. Aan het account is het [telefoonnummer] gekoppeld. Verdachte verklaart dat dit haar telefoonnummer is geweest tot eind november/begin december 2022. Uit onderzoek aan de telefoon van verdachte op 16 januari 2023 blijkt echter dat het [telefoonnummer] op dat moment nog steeds gekoppeld is aan de applicatie WhatsApp en dat dit nummer door het toestel zelf als laatst gebruikte nummer werd herkend. Daar komt bij dat op 12 januari 2023 de verzender met dit nummer via Telegram een bericht stuurt met de tekst “je weet dondersgoed dat ik [verdachte] wel ben”. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het verdachte is geweest die de berichten via Telegram heeft gestuurd. Dat iemand anders deze berichten zou hebben verzonden – zoals verdachte heeft gesteld – acht de rechtbank gelet op het voorgaande onaannemelijk.
De gedragingen van verdachte zijn qua aard, intensiteit, duur en frequentie stelselmatig. Deze stelselmatige inbreuk is bovendien wederrechtelijk geweest. Uit de hoeveelheid en inhoud van de berichten blijkt dat verdachte op een zeer belastende en indringende wijze heeft geprobeerd om met aangever in contact te komen en daarmee zijn aandacht heeft opgeëist. Door zo te handelen, heeft verdachte bij aangever angst aangejaagd en zijn gevoel voor veiligheid aangetast. Dat aangever ook berichten terugstuurde doet daar niets aan af. Als bijzondere omstandigheid weegt de rechtbank mee dat met verdachte op 5 januari 2023 een stopgesprek is gevoerd door de politie. Hoewel het duidelijk moet zijn geweest dat aangever geen contact met haar wilde, is zij ook daarna berichten blijven sturen. De rechtbank is van oordeel dat de aard, duur en frequentie van de berichten en de impact daarvan, naar objectieve maatstaven bezien een stelselmatige inbreuk vormden op de persoonlijke levenssfeer van aangever. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich aan de in zaak B onder 2 tenlastegelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte ook via WhatsApp berichten aan aangever heeft gestuurd, nu deze berichten niet in het dossier zitten. Verdachte zal van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan het laten bezorgen van pizza’s en/of ijs op het adres van de moeder van verdachte. Dat het telefoonnummer van verdachte bij de bestelling op internet is ingevoerd is hiervoor op zichzelf onvoldoende redengevend en overig concreet bewijs dat specifiek op de betrokkenheid van de verdachte hierbij wijst ontbreekt. Verdachte zal ook van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.