ECLI:NL:RBZWB:2023:2246

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5246
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser op basis van de Wet WIA en de rol van het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2023, wordt het beroep van eiser tegen de voortzetting van zijn WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had een arbeidsongeschiktheidspercentage van 53,44% dat per 25 september 2020 verlaagd werd naar 53,11% door het UWV. Het UWV had op 30 april 2021 besloten om de uitkering ongewijzigd voort te zetten, maar met een verlaging van het percentage. Eiser ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard op 22 oktober 2021. De rechtbank behandelt het beroep op 23 februari 2023, waarbij eiser en de gemachtigde van het UWV aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 53,11% per 25 september 2020. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts b&b zorgvuldig is uitgevoerd en dat de door het UWV geselecteerde functies passend zijn voor eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het UWV de juiste beslissing heeft genomen met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5246 WIA

uitspraak van 4 april 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. I. Winia,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de ongewijzigde voortzetting van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met een verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage van 53,44% naar 53,11%.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 30 april 2021 de WIA-uitkering van eiser ongewijzigd voortgezet met een verlaging van het arbeidsongeschiktheidspercentage per 25 september 2020 van 53,44% naar 53,11%.
Met het bestreden besluit van 22 oktober 2021 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en mr. H.M. van Gent namens het UWV. De gemachtigde van eiser heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het besluit van 22 oktober 2021 heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 25 september 2020 voor 53,11% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 25 september 2020 heeft vastgesteld op 53,11%
.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als betontimmerman/leermeester bij [naam bedrijf] voor gemiddeld 40,92 uur per week. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege al langer bestaande klachten in de lage rug, rechterpols, rechterknie, rechtervoet en linkerhand. Na het doorlopen van wachttijd voor de WIA-uitkering, ontvangt eiser vanaf 16 juli 2018 een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 53,44%. Na het aangaan van een nieuw dienstverband, dat leidt tot diverse ziek- en hersteldmeldingen, vraagt eiser op 22 juli 2020 een herbeoordeling WIA omdat zijn gezondheid vanaf 1 januari 2020 is verslechterd. Eiser heeft in 2020 nog wel gewerkt. Op 25 september 2020 is hij in onderling overleg ontslagen en hij meldt zich per die datum ziek. Op 17 maart 2021 wordt hij in het kader van de herbeoordeling WIA gezien door de verzekeringsarts. Hieruit volgt de besluitvorming zoals in de inleiding beschreven.
Heeft het UWV de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het besluit van 22 oktober 2021, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft eisers dossier bestudeerd en eiser op fysiek spreekuur gehad op 17 maart 2021. Tijdens dit fysieke spreekuur heeft de verzekeringsarts een fysiek onderzoek verricht bij eiser. De verzekeringsarts heeft geen informatie opgevraagd omdat voldoende informatie aanwezig is en eiser voldoende geïnformeerd is over de medische bevindingen en behandeling. Bij het verrichte lichamelijk onderzoek neemt de verzekeringsarts crepitaties (piepen) bij de flexiebeweging (het buigen) van de rechterknie waar. Hierdoor acht de verzekeringsarts het aannemelijk dat er ten opzichte van de beoordeling in 2018 toegenomen beperkingen zijn ten aanzien van het lopen, lopen tijdens het werk, trappenlopen, staan, staan tijdens het werk en geknield en/of gehurkt actief zijn. Omdat eiser zes weken na 1 januari 2020, de datum van de door hem gestelde verslechtering van zijn gezondheid, opnieuw is gaan werken, stelt de verzekeringsarts de datum van deze verslechtering op de datum van de laatste ziekmelding, 25 september 2020. De verzekeringsarts b&b heeft het dossier van eiser bestudeerd en hij is aanwezig geweest bij de telefonische hoorzitting op 18 oktober 2021. Eiser was akkoord met de telefonische hoorzitting. De verzekeringsarts b&b ziet, na bestudering van het dossier van eiser en een uitgebreide uitvraag in de telefonische hoorzitting, geen reden om aan te nemen dat de belastbaarheid van eiser door de verzekeringsarts is onderschat. Met de forse beperkingen ten aanzien van fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen is volgens de verzekeringsarts b&b namelijk voldoende rekening gehouden met eisers klachten in de lage rug, rechterpols, rechterknie, rechtervoet en linkerhand.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 april 2021.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Eiser is van mening dat er sprake is van onzorgvuldig medisch onderzoek omdat in de bezwaarprocedure enkel telefonisch contact met de verzekeringsarts b&b heeft plaatsgevonden en de verzekeringsarts b&b geen informatie bij behandelend artsen heeft opgevraagd. Eiser overlegt een brief van zijn huisarts van 22 november 2021. Inmiddels is eiser in verband met het opnieuw bereiken van einde wachttijd weer gezien door een verzekeringsarts. Deze was van mening dat er nu wel meer beperkingen aanwezig zijn. Volgens eiser waren deze medische beperkingen en klachten er vanaf het begin al, dus ook op de datum in geding 25 september 2020. Ter onderbouwing hiervan stuurt eiser een brief van de orthopedisch chirurg van 27 mei 2004 met betrekking tot zijn rugklachten mee en een brief van de reumatoloog van 24 juni 2021 met betrekking tot de gewrichtsklachten.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts b&b voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Het onderzoek van de verzekeringsarts b&b heeft niet uitsluitend uit dossieronderzoek bestaan. De verzekeringsarts b&b heeft de telefonische hoorzitting bijgewoond en de rugklachten, arm- en handklachten, knieklachten, darmklachten en teenklachten van eiser uitgebreid beschreven in zijn rapport van 20 oktober 2021. De verzekeringsarts b&b heeft alle klachten van eiser betrokken bij de beoordeling en heeft zich op basis van zijn onderzoek een voldoende duidelijk beeld van de belastbaarheid van eiser kunnen maken. De verzekeringsarts b&b heeft voorts afdoende gemotiveerd hoe hij tot zijn standpunt is gekomen. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts b&b aspecten van eisers medische situatie heeft gemist of dat het medisch onderzoek anderszins onzorgvuldig is geweest. Bij de opstelling van de FML is met het medisch vast te stellen deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de door eiser overgelegde informatie in beroep geen nieuwe medische informatie oplevert. Bovendien hebben de door eiser overgelegde stukken geen betrekking op de datum in geding 25 september 2020. De brief van de orthopedisch chirurg van 27 mei 2004 is van ver voor de datum in geding en de brief van de reumatoloog van 24 juni 2021 is van na datum in geding.
Niet gebleken is dat in de FML van 15 april 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de door het UWV aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt voor eiser?
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Productiemedewerker industrie [samenstellen van producten] (Sbc-code 111180), Administratief medewerker [document scannen] (Sbc-code 315133) en Telefonisch verkoper [outbound] (Sbc-code 315173).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies Productiemedewerker industrie [samenstellen van producten] (Sbc-code 111180), Administratief medewerker [document scannen] (Sbc-code 315133) en Telefonisch verkoper [outbound] (Sbc-code 315173) in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 22 april 2021. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,11% per 25 september 2020. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 25 september 2020 heeft vastgesteld op 53,11%
.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht
de mate van arbeidsongeschiktheid per 25 september 2020 heeft vastgesteld op 53,11%.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 4 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.