ECLI:NL:RBZWB:2023:2244

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
02/071097-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanmerkelijke onvoorzichtigheid van de bestuurder

Op 22 april 2021 om 18:00 uur vond er een verkeersongeval plaats op de Burg. Letschertweg te Tilburg, waarbij de verdachte, rijdend op cruise control, een rood verkeerslicht negeerde en in botsing kwam met de auto van het slachtoffer, die van rechts kwam en groen licht had. Het slachtoffer overleed ter plaatse. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuld had in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, ondanks dat hij niet de intentie had om schade te veroorzaken. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, het blanco strafblad van de verdachte, en het feit dat hij deelgenomen had aan een mediationtraject met de nabestaanden. De verdachte kreeg een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich bewust was van de gevolgen van zijn handelen en dat hij maatregelen had genomen om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/071097-22
vonnis van de meervoudige kamer van 4 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres]
raadsvrouw mr. C.D.W. Herrings, advocaat te Rijen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat een aan de schuld van verdachte te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden met de dood tot gevolg, subsidiair ten laste gelegd als het veroorzaken van gevaar op de weg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat een aan de schuld van verdachte te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor de heer [slachtoffer] om het leven is gekomen, zoals primair ten laste is gelegd. Hij baseert zich daarbij op het proces-verbaal forensisch onderzoek, de camerabeelden, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie. Op basis van deze bewijsmiddelen staat voor de officier van justitie vast dat verdachte drie verkeersfouten heeft gemaakt. Verdachte is ten eerste door een rood stoplicht gereden, terwijl op dat moment het licht al 4 seconden op rood en daaraan voorafgaand 5 seconde op geel/oranje had gestaan. Gelet op deze ruime tijdspanne kan dit niet worden aangemerkt als een moment van onoplettendheid. Daarnaast heeft verdachte in ieder geval één auto rechts ingehaald. Tot slot is verdachte in de avondspits met onverminderde snelheid een kruising genaderd en overgestoken. Hij is op cruise control blijven rijden en heeft niet afgeremd. De officier van justitie is van mening dat er bij verdachte sprake is geweest van
aanmerkelijk onvoorzichtigrijgedrag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primaire feit en wijst daarbij op het volgende. Op basis van de bewijsmiddelen kan weliswaar worden vastgesteld dat verdachte van rijbaan is gewisseld, maar niet dat hij daarbij op de linker rijbaan rijdend verkeer rechts heeft ingehaald. Dit ten laste gelegde verwijt kan verdachte dus niet worden gemaakt. Wel kan worden vastgesteld dat verdachte geen gevolg heeft gegeven aan een rood stoplicht. Hoewel verdachte ervan overtuigd was dat het voor hem geldende verkeerslicht groen licht uitstraalde, volgt uit het forensisch onderzoek dat dit niet het geval is geweest. Dit ten laste gelegde verwijt kan hem wel worden gemaakt. Dit geldt niet voor het ten laste gelegde verwijt dat verdachte zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast aan de situatie. Zoals gezegd, verkeerde verdachte in de veronderstelling dat het voor hem geldende verkeerslicht groen licht uitstraalde. Op basis van het dossier is niet gebleken dat verdachte niet meer had kunnen remmen, indien hij het rode verkeerslicht wel tijdig had opgemerkt. De gelijkblijvende snelheid waarmee hij heeft gereden levert op basis van het dossier daarom geen causale relatie op met de aanrijding. Verdachte kan dus enkel worden verweten dat hij het rode verkeerslicht niet heeft opgemerkt. Volgens vaste jurisprudentie levert het maken van één verkeersfout niet automatisch op dat iemand in aanmerkelijke mate onvoorzichtig of onoplettend is geweest en in juridische zin schuld heeft aan een verkeersongeval. Er zijn nog andere belastende omstandigheden nodig om tot een bewezenverklaring van schuld te komen. Die zijn er echter niet. De verdediging verzoekt verdachte dan ook vrij te spreken van het primaire feit. Ten aanzien van een bewezenverklaring van het subsidiaire feit, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Bij de beoordeling of het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het ongeval. Daarbij verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Van
schuldin deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Een lichtere vorm van schuld is hiervoor onvoldoende. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding, is voldoende voor het aannemen van schuld. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel zijn rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven van wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld mag worden verwacht.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 22 april 2021 omstreeks 18:00 uur met zijn auto op de Burg. Letschertweg de kruising naderde met de Eindestraat te Tilburg. Verdachte reed op dat moment op cruise control de daar toegestane snelheid van ongeveer 80 km/h. Hij is deze kruising overgestoken zonder snelheid te minderen. Hij ging er daarbij ten onrechte vanuit dat het voor hem geldende verkeerslicht groen licht uitstraalde. Op dat moment straalde het voor hem geldende verkeerslicht al 4 seconden rood licht uit, vooraf gegaan door 5 seconden geel licht. Op de kruising is hij vervolgens tegen de auto van de heer [slachtoffer] aangereden. De heer [slachtoffer] kwam van rechts. Hij was net opgetrokken, nadat het voor hem geldende verkeerslicht op groen was gesprongen. Als gevolg van deze aanrijding is de heer [slachtoffer] ter plaatse komen te overlijden.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de feitelijke gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, verdachte
schuldin de zin van artikel 6 WVW heeft gehad aan het verkeersongeval, als gevolg waarvan de heer [slachtoffer] is komen te overlijden. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachte op genoemde kruising niet is gestopt voor een verkeerslicht dat voor hem rood licht uitstraalde. Vóór het oversteken van deze kruising heeft hij ook zeker 9 seconden niet gelet op de daar aanwezige verkeerslichten, waardoor hij heeft gemist dat het verkeerslicht van groen naar geel en vervolgens naar rood sprong. Dit is een zeer grote verkeersfout. Er is bij verdachte dus ook geen sprake geweest van slechts een moment van onoplettendheid. Daarnaast heeft verdachte bij het naderen van deze kruising zijn snelheid niet aangepast. Hij is op cruise control blijven rijden. Van hem had echter mogen worden verwacht dat hij bij het naderen van de kruising zijn snelheid zou aanpassen, zeker nu hij daar tijdens de drukke avondspits reed. Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfout en de overige omstandigheden van het geval heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en onoplettend gereden.
De rechtbank acht gelet hierop wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primaire feit heeft gepleegd. De rechtbank heeft op basis van het procesdossier niet kunnen vaststellen dat verdachte verkeer van rechts heeft ingehaald. Van dit deel van het primaire feit zal verdachte worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 22 april 2021 te Tilburg als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Burg. Letschertweg (op de kruising met de Eindsestraat), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend,
geen gevolg te geven aan een verkeersteken, dat een gebod inhoudt, immers is hij, verdachte, niet gestopt voor een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde, en vervolgens onvoldoende zijn snelheid aan te passen aan de situatie, te weten een kruising tijdens de avondspits, waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde motorrijtuig (Volvo) tegen een door [slachtoffer] bestuurd voertuig (Toyota) is aangereden, waardoor een ander te weten [slachtoffer] werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet naar behoren mocht verrichten. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij de strafbepaling rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte en de omstandigheid dat de reclassering de kans op recidive laag heeft ingeschat. Ook verzoekt de verdediging om hierbij rekening te houden met het gegeven dat verdachte zwaar gebukt gaat onder het ongeval. Hij wordt nog dagelijks geconfronteerd met het besef dat door zijn toedoen iemand om het leven is gekomen. Verdachte heeft dit nooit gewild. Hij heeft na het ongeluk rijles genomen om te voorkomen dat zoiets weer gebeurt. Ook heeft hij met de zoon en schoondochter van de heer [slachtoffer] een mediationtraject gevolgd. Dit heeft hij als heel fijn en helpend ervaren. De verdediging acht de door de officier van justitie gevorderde taakstraf een passende straf voor verdachte. Dit geldt niet voor de door de officier van justitie gevorderde deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Het feit heeft bijna twee jaar geleden plaatsgevonden. Daarbij moet verdachte voor zijn (beginnend) werk als parcoursbouwer en voor het bedrijf van zijn vader 500 km tot 1000 km per week rijden. De verdediging acht een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid daarom meer passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval waarbij de heer [slachtoffer] om het leven is gekomen. Hierdoor is aan zijn nabestaanden zeer groot en onherstelbaar leed toegebracht. Verdachte heeft tijdens het mediationtraject en ter zitting ervan blijk gegeven dat hij terdege beseft wat hij door de dood van de heer [slachtoffer] heeft veroorzaakt bij de nabestaanden. Hij zal ook zelf verder moeten leven met het besef dat hij iemand heeft dood gereden. Het staat buiten kijf dat hij dat nooit heeft gewild. Dit blijkt ook uit het feit dat verdachte, om te voorkomen dat het weer gebeurt, na het ongeluk weer rijles heeft genomen.
Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met het blanco strafblad van verdachte.
Ook houdt de rechtbank hierbij rekening met het rapport van de reclassering van 16 februari 2023 dat over verdachte is opgemaakt. Hierin is aangegeven dat de reclassering bij verdachte geen beperkte handelingsvaardigheden in de vorm van impulsief handelen, beïnvloedbaarheid of gebrekkige oplossingsvaardigheden heeft gesignaleerd. De reclassering heeft de kans op recidive als laag ingeschat. Gelet hierop vindt de reclassering een interventie of toezicht niet nodig.
Verder houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken met betrekking tot meerderjarigen. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en met de dood als gevolg, wordt volgens deze oriëntatiepunten opgelegd een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar.
Tot slot houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met het tijdsverloop in deze zaak en de omstandigheid dat verdachte voor zijn werk veel met de auto op pad moet.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan het feit en de persoon van verdachte, behoudens voor wat betreft het onvoorwaardelijk deel van de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank ziet in het werk van verdachte en het tijdsverloop aanleiding om de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk op te leggen. Daarbij heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat het rijbewijs van verdachte na het ongeval niet is ingevorderd en hij sindsdien heeft gereden zonder dat overtredingen van de WVW zijn geconstateerd. Met deze voorwaardelijke straf als stok achter de deur wordt beoogd dat verdachte altijd voorzichtigheid en oplettendheid in het verkeer zal betrachten.
De rechtbank zal dus aan verdachte opleggen een taakstraf van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet naar behoren mocht verrichten, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van twee jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en
mr. M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.T.C. Venekamp, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 april 2023.
Mr. D. van Kralingen en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.