ECLI:NL:RBZWB:2023:2189

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
C/02/401888/ HA ZA 22-517 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Sterk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident voorlopige voorziening afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een incident tot voorlopige voorziening. De vereffenaar, die optreedt in zijn hoedanigheid als vereffenaar van een failliete onderneming, heeft een vordering ingesteld tegen twee gedaagden, die als bestuurders van de onderneming worden aangemerkt. De vereffenaar vorderde onder andere een hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van een bedrag van € 361.533,56, alsmede de kosten van de procedure. De gedaagden hebben verweer gevoerd en in reconventie een verzoek gedaan tot opheffing van conservatoire beslagen die op hun onroerende goederen zijn gelegd.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de gedaagden onvoldoende onderbouwd hebben aangetoond dat de vordering van de vereffenaar ondeugdelijk is. De rechtbank heeft daarbij de relevante juridische maatstaven uit artikel 705 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) toegepast, waarbij het aan de gedaagden is om aannemelijk te maken dat de vordering van de vereffenaar niet kan standhouden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gedaagden niet in hun bewijsvoering zijn geslaagd en dat er geen reden is om het beslag op te heffen.

De rechtbank heeft de vorderingen van de gedaagden afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. De kosten zijn begroot op € 598,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de nakosten, afhankelijk van de betekening van de uitspraak, ook vergoed dienen te worden. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter M. Sterk.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/401888/ HA ZA 22-517
Vonnis in incident van 29 maart 2023
in de zaak van
MR. [vereffenaar] ,in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de
[eiser in conventie] ,
kantoorhoudende te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A.C. van Schaick te Tilburg,
tegen

1.[gedaagde in conventie sub 1] ,

2.
[gedaagde in conventie sub 2] ,
beiden wonende te [plaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
eisers in het incident,
advocaat mr. J.A.A. van der Weijst te Gemonde.
Partijen zullen hierna de vereffenaar en [gedaagden in conventie] genoemd worden. Gedaagden afzonderlijk worden [gedaagde in conventie sub 1] en [gedaagde in conventie sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 18 januari 2023 van deze rechtbank, met alle daarin genoemde stukken,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties genummerd 24 tot en met 28.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
De vereffenaar vordert in de hoofdzaak dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
A. [gedaagden in conventie] hoofdelijk – des dat de een betalend ook de ander zal zijn bevrijd –
veroordeelt om aan de [eiser in conventie] (hierna: [eiser in conventie] ) te betalen een bedrag van € 361.533,56, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, althans [gedaagden in conventie] te veroordelen om aan de [eiser in conventie] te betalen een bedrag van € 172.0908,56 (de rechtbank maakt uit het lichaam van de dagvaarding op: € 172.098,56), steeds te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 november 2011, althans vanaf de dag van het verzuim, tot de dag der algehele voldoening;
B. [gedaagden in conventie] veroordeelt in de kosten van deze procedure, met inbegrip van de kosten van beslaglegging, vermeerderd met de nakosten à € 163 (zonder betekening) respectievelijk € 248 (met betekening) en met de wettelijke rente over de proces- en nakosten als [gedaagden in conventie] deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis heeft betaald.
2.2.
[gedaagden in conventie] voert verweer in de hoofdzaak en vordert in reconventie:
bij provisionele voorziening de gelegde conservatoire beslagen op te heffen ten aanzien van [gedaagde in conventie sub 2] en/of [gedaagde in conventie sub 1] en te bepalen dat vereffenaar geen beslagverlof meer zal mogen verzoeken ter zake, althans dienaangaande de duur van dat beslagverbod te bepalen, althans bij eindvonnis de gelegde beslagen op te heffen;
dan wel in ieder geval het beslag geheel op te heffen dan wel het beslag gedeeltelijk op te heffen voor een bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
telkens op straffe van een dwangsom van € 100.000 voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat de vereffenaar nalatig zal blijven aan het te dezen vonnis na betekening te voldoen;
een en ander met veroordeling van de vereffenaar in de werkelijke advocaatkosten, proceskosten en nakosten.

3.De vordering in het incident

3.1.
De rechtbank verwijst naar de vordering in reconventie, zoals die hierboven onder punt 2.2. is opgenomen.
3.2.
[gedaagden in conventie] legt, zo begrijpt de rechtbank, aan de incidentele vordering ten grondslag dat de vereffenaar de voorzieningenrechter bewust en ten onrechte onjuist heeft geïnformeerd in zijn verzoek tot het leggen van conservatoir beslag door de rol van de derde bestuurder niet te benoemen. De derde bestuurder heeft onrechtmatig gelden van de rekening van [eiser in conventie] onttrokken tot een beloop van € 198.951,58. De vereffenaar heeft tot het beloop van dat bedrag dan ook geen vordering, evenmin hoofdelijk, op [gedaagden in conventie] . [gedaagden in conventie] heeft ook niet toegelaten dat derden gelden van de rekening van [eiser in conventie] opnamen of naar hun eigen rekening overmaakte. Ook heeft [gedaagde in conventie sub 2] nooit enig bedrag van [eiser in conventie] ontvangen. Nu de vereffenaar het verzoek tot het leggen van beslag op onjuiste stellingen heeft gebaseerd en de vordering summierlijk onjuist blijkt te zijn, dienen de beslagen opgeheven te worden, aldus [gedaagden in conventie] . [gedaagden in conventie] stelt ten slotte schade te lijden en last te hebben van de procedure.

4.Het verweer in het incident

4.1.
De vereffenaar voert verweer en concludeert dat [gedaagden in conventie] niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn incidentele vordering, althans dat deze vordering moet worden afgewezen als onjuist en/of onbewezen, met veroordeling van [gedaagden in conventie] in de kosten van het incident en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
De vereffenaar stelt – kort en zakelijk weergegeven – dat [gedaagden in conventie] de beoordelingsmaatstaf miskent, omdat voor opheffing van een conservatoir beslag is vereist dat de beslagene aannemelijk maakt dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. Terwijl, in het geval de beslagene wel aannemelijk weet te maken dat de vordering ondeugdelijk is, de rechter de wederzijdse belangen van partijen dient af te wegen. Ten aanzien van de belangenafweging stelt de vereffenaar dat [gedaagden in conventie] niet stelt dat en waarom hij belang heeft bij een onmiddellijke opheffing van het beslag op zijn onroerende goederen. Nu er geen belang wordt gesteld, stelt [gedaagden in conventie] de rechtbank niet in staat om een belangenafweging te maken. De vereffenaar heeft belang bij verhaalszekerheid in het geval zijn vorderingen toewijsbaar zijn en belang bij behoud van verhaalszekerheid in het geval zijn vorderingen worden afgewezen en hij die afwijzing aan de appelrechter wil voorleggen. Bij afwijzing is de vereffenaar bovendien risicoaansprakelijk in het geval [gedaagden in conventie] schade heeft geleden, hoewel niets over schade is gesteld. De vereffenaar voert met betrekking tot de vordering waarvoor beslag is gelegd aan dat niet aannemelijk is dat die vordering ondeugdelijk is. [gedaagden in conventie] heeft door aanvaarding van zijn functie als bestuurder van [eiser in conventie] welbewust interne en externe verantwoordelijkheden aanvaard, zodat hij zich er niet op kan beroepen dat hij de bestuurstaken aan de derde bestuurder heeft overgelaten en voorbij is gegaan aan de statuten. Dat [gedaagden in conventie] niet op de hoogte was van de onttrekkingen door de derde bestuurder, valt hem bovendien persoonlijk te verwijten. Ook ontkent [gedaagden in conventie] niet dat hij bepaalde bedragen heeft ontvangen, maar ontkent hij dat daarvoor geen rechtsgrond was. De vereffenaar betwist deze stelling. Ten slotte stelt de vereffenaar dat [gedaagden in conventie] niet gemotiveerd heeft bestreden dat de verjaringstermijn betreffende het vorderingsrecht van [eiser in conventie] is verlengd.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Voor de vraag of het beslag moet worden opgeheven, moet worden aangesloten bij de voor opheffing van een beslag in artikel 705 Rv opgenomen maatstaven. Op grond van lid 2 van het voornoemde artikel kan de opheffing van het beslag onder meer worden uitgesproken als summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of dat het beslag onnodig blijkt. Het is aan [gedaagden in conventie] om aannemelijk te maken dat de vordering van de vereffenaar ondeugdelijk is. De rechter moet beslissen op basis van een voorlopige beoordeling van wat partijen naar voren hebben gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal hebben onderbouwd. Daarbij moet de rechter ook de wederzijdse belangen van partijen in de beoordeling meenemen.
5.2.
Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling overweegt zij als volgt. [gedaagden in conventie] heeft zijn provisionele vordering in zijn “conclusie van antwoord tevens eis in reconventie en tevens voorlopige voorziening vordering” geschaard onder het kopje
“In reconventie”. Het is de rechtbank daarbij onduidelijk gebleven of de provisionele vordering op alle punten identiek is aan de reconventionele vorderingen, nu alleen ten aanzien van het eerste punt van deze vorderingen specifiek naar een provisionele vordering wordt verwezen. Daarnaast merkt de rechtbank op dat een provisionele vordering een zelfstandige vordering betreft, die dus ook zelfstandig moet worden gesteld en onderbouwd conform de bij het betreffende wetsartikel behorende vereisten. [gedaagden in conventie] heeft hieraan niet voldaan. Omdat de vereffenaar wel inhoudelijk verweer heeft gevoerd, is hij niet in zijn belangen geschaad, zodat de rechtbank de stellingen van [gedaagden in conventie] , zoals zij die begrijpt, zal beoordelen.
5.3.
[gedaagden in conventie] voert aan dat de vereffenaar in zijn beslagrekest geen melding heeft gemaakt van de derde bestuurder van [eiser in conventie] en dat juist die derde bestuurder de gelden aan de stichting heeft onttrokken. [gedaagden in conventie] heeft niet toegelicht waarom het beslagverzoek zou zijn afgewezen als wel melding van de derde bestuurder zou zijn gemaakt. In de hoofdzaak stelt de vereffenaar immers dat [gedaagden in conventie] tekort is geschoten in zijn bestuurstaak door onvoldoende toezicht door [gedaagden in conventie] en het afzien van het terugvorderen van de onttrokken gelden. De blote stelling dat [gedaagde in conventie sub 2] nimmer gelden van [eiser in conventie] heeft ontvangen, kan de rechtbank in het kader van het opheffen van het beslag niet plaatsen. Zij neemt aan dat [gedaagden in conventie] daarmee betoogt dat er, omdat [gedaagde in conventie sub 2] geen gelden heeft ontvangen, in het geheel geen vordering op hem is, maar daarmee miskent [gedaagden in conventie] dat [gedaagde in conventie sub 2] niet wordt aangesproken op ontvangen gelden, maar uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid.
5.4.
Ook overigens kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de uiteenlopende en over en weer uitgebreid betwiste stellingen van partijen, in het kader van de toets voor het opheffen van het beslag niet zonder meer worden vastgesteld dat de vordering van de vereffenaar summierlijk ondeugdelijk is. Evenmin kan al worden vastgesteld dat de verweren van [gedaagden in conventie] onvoldoende kans van slagen hebben.
5.5.
Dat [gedaagden in conventie] schade lijdt door en last heeft van deze procedure, acht de rechtbank aannemelijk, maar is op zichzelf geen grond voor het opheffen van het beslag. Het is aan [gedaagden in conventie] om te onderbouwen waarom het
beslagonredelijk bezwarend is. Dat heeft hij niet gedaan. Ook heeft [gedaagden in conventie] geen zekerheid aangeboden aan de vereffenaar. Nu [gedaagden in conventie] bovendien de schade die hij lijdt door het beslag in het geval de vordering van de vereffenaar wordt afgewezen op de vereffenaar kan verhalen en niet is gesteld dat er sprake is van een restitutierisico, wijst de rechtbank de incidentele vordering af.
5.6.
[gedaagden in conventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de vereffenaar. Deze kosten worden tot op heden begroot op een bedrag van € 598,00 (1 punt x liquidatietarief II), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
5.7.
De nakosten, waarvan de vereffenaar betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal – vanwege het verschil in het moment van intreden van verzuim ten aanzien van de in het dictum vermelde onderdelen van de nakosten – als weergegeven in het dictum worden toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [gedaagden in conventie] in de kosten van het incident, aan de zijde van de vereffenaar tot op heden begroot op € 598,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagden in conventie] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [gedaagden in conventie] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na voormelde aanschrijving tot de dag van volledige betaling,
in de hoofdzaak
6.4.
stelt vast dat de rechtbank bij vonnis van 18 januari 2023 een mondelinge behandeling heeft bepaald op 1 juni 2023.
Dit vonnis is gewezen door Sterk en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.