In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, die bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Tilburg om hun woning voor de duur van één maand te sluiten. Dit besluit volgde op de ontdekking van een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs in de woning, waaronder 2.396 gram hennep en 7 gram hasjiesj, door de politie op 27 juli 2022. De burgemeester had op basis van deze bevindingen en zijn beleid besloten tot sluiting van de woning, wat verzoekers betwisten.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter overweegt dat de sluiting noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De burgemeester heeft voldoende gemotiveerd dat er feitelijke drugshandel in of vanuit de woning plaatsvond, wat de sluiting rechtvaardigt.
Verzoekers hebben aangevoerd dat zij geen vervangende woonruimte kunnen vinden, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat dit onvoldoende onderbouwd is. De burgemeester heeft rekening gehouden met de belangen van de kinderen van verzoekers en heeft een aanbod gedaan voor ondersteuning vanuit de integrale familieaanpak. De voorzieningenrechter concludeert dat de sluiting van de woning voor de duur van één maand niet onevenredig is in verhouding tot de te dienen belangen.