ECLI:NL:RBZWB:2023:2162

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 20_8163
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.H. Hertsig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze op 5 maart 2020, waarna eiseres bezwaar maakte. Het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond, maar herzag later zijn besluit en erkende een arbeidsongeschiktheid van 40,18% per 5 maart 2020. De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2021 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om het UWV de gelegenheid te geven om aanvullende informatie te verstrekken. Na herziening van het besluit door het UWV, heeft eiseres aanvullende argumenten ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid correct is. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk is en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8163 WIA

uitspraak van 28 maart 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 11 februari 2020 (primair besluit) eiseres een WIA-uitkering geweigerd per 5 maart 2020.
Met bestreden besluit I van 27 juli 2020 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2021 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde, en mr. M. Reitsma als gemachtigde van het UWV.
Het onderzoek van de rechtbank is ter zitting geschorst om het UWV in de gelegenheid te stellen een nadere onderbouwing van zijn standpunt in te dienen. Het UWV heeft gebruik gemaakt van deze gelegenheid en nader onderzoek verricht dat heeft geleid tot een herziening van bestreden besluit I bij bestreden besluit II van 25 mei 2022 waarbij eiseres voor 40,18% arbeidsongeschikt wordt beschouwd per 5 maart 2020.
Het UWV heeft de bezwaren van eiseres bij bestreden besluit II alsnog gegrond verklaard en haar per 5 maart 2020 een uitkering in het kader van de werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) toegekend voor de duur van 20 maanden.
Eiseres heeft hierop gereageerd met een brief van 8 juli 2022.
Het UWV heeft in reactie daarop bij brief van 25 november 2022 een rapportage van nader onderzoek van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van 1 november 2022 en een rapportage van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van 24 november 2022 in geding gebracht.
Partijen hebben vervolgens niet te kennen gegeven dat zij behoefte hebben aan een nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek in deze zaak gesloten op 13 februari 2022.

Beoordeling door de rechtbank

Het procesbelang van eiseres bij bestreden besluit I.
2. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiseres mede betrekking op bestreden besluit II. Bestreden besluit I is vervangen door bestreden besluit II. Hierdoor is het procesbelang van eiseres met betrekking tot bestreden besluit I komen te vervallen. De rechtbank zal haar beroep in zoverre daarom niet-ontvankelijk verklaren.
3.1
Aan bestreden besluit II heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres per 5 maart 2020 voor 40,18% arbeidsongeschiktheid wordt beschouwd. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 maart 2020 heeft vastgesteld op 40,18%
.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.4
Eiseres is werkzaam geweest als postkamermedewerker. Voor dat werk is zij op 8 maart 2018 uitgevallen vanwege burn-out klachten (moeheid, spierpijn, niet kunnen ontspannen en lusteloosheid).
4.1
Bestreden besluit II, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op de rapportage van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] van het UWV van 31 maart 2021 (lees: 2022).
Zij geeft aan dat in aansluiting op haar eerdere rapportages van 12 juli 2021 en 8 oktober 2021 zij de informatie van neuroloog [naam neuroloog] van 24 november 2021 in haar onderzoek heeft betrokken. Daarin is de diagnose idiopathische hypersomnolentie (IH) wel degelijk gesteld. De diagnose narcolepsie en insufficiënt slaapsyndroom zijn uitgesloten. Voor de diagnose IH staat er niet in de criteria dat PSG verricht de nacht ervoor 6 uur slaap moet bevatten.
De resultaten van onderzoeken heeft [naam verzekeringsarts b&b] gelegd naast de criteria van idiopathische hypersomnia, van het Erasmus MC. De verkregen uitslagen voldoen daaraan en er dient daarom volgens de verzekeringsarts b&b uitgegaan te worden van idiopathische hypersomnia. Zij acht het gezien de gegevens in het dossier aannemelijk dat hiervan ook ten tijde van de datum in geding sprake was.
Inmiddels heeft eiseres zich opnieuw arbeidsongeschikt gemeld en heeft er opnieuw een eerstejaars Ziektewetbeoordeling plaatsgevonden. Daarbij zijn ook andere, nieuwe aandoeningen meegenomen, die nog niet speelden op de datum hier in geding. Met betrekking tot de idiopathische hypersomnia geeft een verzekeringsarts op 27 december 2021 aan dat de diagnose idiopathische hypersomnolentie een aanpassing geeft in de beperkingen voor verminderde alertheid. Dus moet eiseres niet werken op plaatsen waar langdurige hoge alertheid noodzakelijk is. Ook leidt dit tot een urenbeperking. Eiseres heeft en verhoogde recuperatiebehoefte en dat beeld past ook bij haar aandoening. Mede gelet op haar dagverhaal acht de verzekeringsarts b&b eiseres per dag zes uur belastbaar, met na vier uur een duidelijke recuperatie van één á twee uur. Daarna is zij weer twee uur te belasten. [naam verzekeringsarts b&b] sluit zich, omdat het om dezelfde aandoening gaat, bij die visie aan, past de
beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zo aan en legt die neer in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 31 maart 2022.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij in eerste instantie gediagnosticeerd was met een chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS). Niet betekent de nieuwe diagnose dat dat niet meer van toepassing is. Veel CVS-klachten als schouderklachten rechts door een ontsteking en een recent vastgesteld carpaal tunnelsyndroom heeft eiseres dan ook nog. De verzekeringsarts b&b gaat daar ten onrechte aan voorbij en gaat er van uit dat alle klachten in maart 2020 alleen samenhangen met de IH.
Eiseres kan niet zo lang werken als de verzekeringsarts b&b aangeeft en één à twee uur pauze in een bedrijfskantine of iets dergelijks is nauwelijks recuperatie te noemen. Er voor naar huis gaan zou leiden tot gebroken diensten waar weinigen enthousiast voor zijn.
Verder stelt eiseres om de twee uur in slaap te vallen en dat zij dus niet eens vier uur aaneen kan werken. Gebrek aan slaap leidt verder tot toename van haar klachten: zij kampt met post-exertionele malaise, een toename van cognitieve en lichamelijke klachten na inspanning.
Eiseres verwijst naar een verhandeling van [naam persoon 1] en [naam persoon 2] van het Erasmus MC over de Diagnostiek Overmatige Slaperigheid ter ondersteuning van haar stelling dat de slaperigheid van IH niet heeft te maken met vermoeidheid en dat dus haar vermoeidheidsklachten los staan van de IH. Dit blijkt volgens eiseres ook uit de brief van neuroloog [naam neuroloog] van 20 mei 2022 die zij heeft bijgevoegd. Haar vele lichamelijk klachten hangen volgens haar samen met de CVS. Verder wijst eiseres op de verwijzing van psycholoog [naam psycholoog] van 2 juni 2022 naar SGGZ ter ondersteuning van haar gronden.
Zij wijst er daarbij ook op voor lopen en staan beperkt te zijn door hielspoor en door haar schouderklachten (ontstekingen) niet boven schouderhoogte te kunnen werken. Zij wijst ook op de FML van december 2021 in het kader van de eerstejaars Ziektewetbeoordeling waarin meer beperkingen zijn vastgesteld.
Dat de kansen op verbetering redelijk zijn heeft de verzekeringsarts niet gemotiveerd en de IH is chronisch met beperkte behandelmogelijkheden, zeker waar eiseres slecht reageert op de medicatie zoals blijkt uit de brief van neuroloog [naam neuroloog] van 20 mei 2022.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] blijkt dat zij op de hoogte was van de door eiseres gestelde klachten, waaronder niet alleen de IH gerelateerde klachten, maar ook de andere vermoeidheidsklachten en de klachten van de schouder. Bij de opstelling van de FML heeft zij met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Ook de informatie die eiseres na ontvangst van bestreden besluit II heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat naar aanleiding van haar nadere gronden van 8 juli 2022 verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft onderzocht of die informatie tot wijziging van het door het UWV in bestreden besluit II ingenomen standpunt zou moeten leiden. Haar reactie in de rapportage van 1 november 2022 vermeldt dat het artikel overmatige slaperigheid en het stuk met de beschrijving van de symptomen geen nieuwe inzichten geven. Op basis waarvan de diagnose is gesteld was bij de verzekeringsarts b&b al bekend en zij geeft aan dat een opsomming van alle mogelijke symptomen niet wil zeggen dat die ook allemaal gelden voor eiseres.
Uit de brief van de neuroloog bleek dat eiseres meer vermoeid is, mogelijk als bijwerking van de medicatie. Daar de diagnose na de datum in geding is gesteld, gebruikte eiseres op die datum in geding die medicatie niet, zodat er geen noodzaak is daarvoor de FML aan te passen.
De verzekeringsarts b&b reageert op de stelling van eiseres dat met haar CVS geen rekening is gehouden en dat vermoeidheid iets anders is dan slaperigheid, door te stellen dat in de praktijk een en ander niet goed van elkaar is te onderscheiden. Eiseres spreekt ook van beide. Voorts wijst de verzekeringsarts b&b erop dat de CVS is gesteld voordat de diagnose IH is gesteld. Bovendien is toen de diagnose CVS is gesteld geen slaaponderzoek verricht. Volgens de specialistische richtlijn CVS uit 2013 moet iemand voordat die diagnose kan worden gesteld, aan bepaalde criteria voldoen en dient er geen andere lichamelijke of psychische aandoening te zijn die de vermoeidheid kan verklaren. Eén van de genoemde uitsluit diagnoses is een primaire slaapstoornis. IH is zo’n slaapstoornis. Daarom is CVS in principe niet meer te handhaven en is er geen reden op basis van deze diagnose meer beperkingen aan te nemen, naast de al vanwege de aanwezige vermoeidheid/slaperigheid aangenomen beperkingen.
Eiseres stelt om de twee uur in slaap te vallen maar ten tijde van het primaire onderzoek werd dit niet aangegeven en ook tijdens de hoorzitting werd hier geen melding van gemaakt. Eiseres was weliswaar vermoeid, maar viel niet om de twee uur in slaap. Hoewel zij aangeeft dat haar klachten naar verwachting toenemen met een grotere of langdurige belasting, kan gesteld worden, dat het hier dan zal gaan om subjectieve bevindingen en niet om complicaties of een objectieve toename. Met de aangenomen urenbeperking is er voldoende rekening gehouden met haar verhoogde recuperatiebehoefte, volgens [naam verzekeringsarts b&b] .
De stelling van de psycholoog dat er sprake is van een ongespecificeerd depressieve stemmingsstoornis dateert van ruim na de datum in geding, namelijk juni 2022. De brief van de psycholoog geeft daarom geen reden voor de datum in geding meer of verdergaande beperkingen aan te nemen dan de al aangenomen beperkingen op gebied van persoonlijk en sociaal functioneren.
Tot slot wijst de verzekeringsarts b&b erop dat eiseres opnieuw wijst op schouderklachten, CTS en hielspoor, maar dat die alle dateren van na de datum in geding, zoals in de eerdere rapportage aangegeven. De schouderklachten werden pas genoemd bij de nieuwe ziekmelding die eiseres deed.
De rechtbank ziet geen reden de verzekeringsarts b&b niet in haar rapportage te volgen. De rechtbank kan zich ook vinden in de verschillen tussen de FML van 31 maart 2022 (geldig vanaf 6 februari 2020) en die van 27 december 2021 (geldig vanaf 21 december 2021), nu deze laatste ziet op een veel latere datum in geding, volgend op een nieuwe ziekmelding van eiseres met onder meer nieuwe klachten. Daarbij dient ook in gedachten te worden gehouden dat de FML van 31 maart 2022 inhoudelijk niet verschilt van die van 30 juni 2020.
Nu ook overigens niet is kunnen blijken dat in de FML van 31 maart 2022 de beperkingen van eiseres zijn onderschat, slaagt de beroepsgrond dat eiseres meer beperkt moet worden niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML van 30 juni 2020/31 maart 2022 de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: machinaal metaalbewerker (excl bankwerk) (Sbc-code 264122), huishoudelijk medewerker gebouwen (Sbc-code 11334) en administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100).
5.2
Eiseres heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. De functie machinaal metaalbewerker vergt volgens eiseres met 24 uur per week te veel waar zij niet meer dan vijf uur per dag kan werken. Uit de functieomschrijving blijkt dat een medewerker strekkerij materiaal aanlevert en dat een nadenlegster in het proces is betrokken. Hierdoor stelt eiseres dat zij haar arbeidsuren niet naar eigen inzicht kan vaststellen. Hetzelfde geldt volgens eiseres voor de huishoudelijk medewerker gebouwen, zij het dat het deel uitmaken van een proces daar niet lijkt te spelen.
De functie schoonmaker acht eiseres niet geschikt zoals al in haar beroepschrift van 6 juli 2020 gesteld, omdat zij zich beperkt acht tot 20 minuten lopen en vier uur staan per dag, terwijl een schoonmaker heel de werkdag staat en loopt en dat is meer dan vier uur. Verder mag eiseres door een tennisarm niet stofzuigen of andere veel voorkomende bewegingen maken als wringen, grijpen en tillen.
5.3
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 10 februari 2020 en de rapportages van de arbeidsdeskundigen b&b van 24 juli 2020 en 24 november 2022. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
Arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] geeft in de rapportage van 24 november 2022 aan dat inderdaad uit de functieomschrijving van de functie machinaal metaalbewerker niet blijkt dat de uren naar eigen inzicht zijn in te vullen, maar dat uit de verkorte functiebeschrijving blijkt dat in deze functie door de arbeidskundig analist is aangegeven dat de uren per dag tussen 6.00 en 18.00 uur naar eigen inzicht in te delen zijn.
Bij de functie schoonmaker geeft de arbeidskundig analist aan dat men werkt op zelf in te delen tijden zonder avonddiensten, zodat het voor deze beide functies mogelijk is de uren zelf in te delen en indien nodig over de dag te spreiden.
Met betrekking tot de functie productiemedewerker metaalbewerking heeft dezelfde arbeidsdeskundige b&b gedetailleerd uiteen gezet dat werkzaamheden van de nadenlegster en medewerker strekkerij voor het vervullen van de functie niet leiden tot een productieproces waarbij niet zelf de tijden zijn in te delen nu slechts eenmaal per twee tot drie weken aan een nieuw doek wordt begonnen en de productiemedewerker metaalbewerking die tijd heeft om naar eigen inzicht zijn werk te doen aan dat ene doek.
De rechtbank is niet gebleken van enige onjuistheid in die rapportage van 25 november 2022 van de arbeidsdeskundige b&b en komt daarmee tot het oordeel dat de hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6. Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 40,18%. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 maart 2020 heeft vastgesteld op 40,18%
.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank concludeert dat het beroep gericht tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk zal worden verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. Het beroep tegen bestreden besluit II zal ongegrond worden verklaard. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten, evenmin wordt het griffierecht aan haar vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De rechtbank
De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 28 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.