ECLI:NL:RBZWB:2023:2158

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
10079155 CV EXPL 22-2726 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting huurovereenkomst door meerderjarige dochter na overlijden van moeder

In deze zaak vorderde [eiser in conventie], de meerderjarige dochter van de overleden huurder, de voortzetting van de huurovereenkomst met Stichting Alwel na het overlijden van haar moeder. De kantonrechter oordeelde dat [eiser in conventie] aan de voorwaarden van artikel 7:268 lid 2 BW voldeed, omdat zij gedurende een lange periode samen met haar moeder in de huurwoning woonde en er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De moeder van [eiser in conventie] huurde een woning van Stichting Alwel, waar [eiser in conventie] sinds 2004 woonde. Na het overlijden van haar moeder op 28 februari 2022, verzocht [eiser in conventie] om de huurovereenkomst voort te zetten. Stichting Alwel weigerde dit verzoek, maar de kantonrechter oordeelde dat [eiser in conventie] voldoende had aangetoond dat zij aan de voorwaarden voldeed. De rechter verklaarde voor recht dat er sprake was van een gemeenschappelijke huishouding en dat [eiser in conventie] de huurovereenkomst mocht voortzetten. De vordering van Stichting Alwel in reconventie werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10079155 \ CV EXPL 22-2726
Vonnis van 29 maart 2023
in de zaak van
[eiser in conventie],
te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conventie] ,
gemachtigde: mr. F.A.J.H. de Lugt,
tegen
STICHTING ALWEL,
te Roosendaal,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Stichting Alwel,
gemachtigde: [gemachtigde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 oktober 2022
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de akte overlegging producties van [eiser in conventie]
- de mondelinge behandeling van 28 februari 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en de bij die gelegenheid overgelegde spreekaantekeningen van [eiser in conventie] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staan de volgende feiten in rechte vast:
- De moeder van [eiser in conventie] , mevrouw [moeder eiser] , (hierna: de moeder) huurde van Stichting Alwel een woonruimte gelegen aan de [adres] (hierna: het gehuurde).
- [eiser in conventie] (geboren op [geboortedag] 1996) woonde sinds 2004 met haar moeder, broer en zus in het gehuurde.
- [eiser in conventie] staat sinds 3 mei 2005 in het bevolkingsregister ingeschreven op het adres van het gehuurde.
- In 2009 is de broer van [eiser in conventie] uit huis gegaan en in 2011 is de zus van [eiser in conventie] ook verhuisd.
- Op 24 februari 2022 heeft [eiser in conventie] aan Stichting Alwel telefonisch verzocht om medehuurder te worden en de huurovereenkomst met haar voort te zetten.
- De moeder is op 28 februari 2022 overleden.
- Bij brief van 1 juli 2022 heeft Stichting Alwel kenbaar gemaakt niet met het verzoek van [eiser in conventie] tot medehuurderschap in te kunnen stemmen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser in conventie] vordert - samengevat - uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat tussen [eiser in conventie] en haar moeder wijlen mevrouw [moeder eiser] sprake is (geweest) van een gemeenschappelijke huishouding;
II. te verklaren voor recht dat [eiser in conventie] de huurovereenkomst ten aanzien van de huurwoning gelegen aan de [adres] voortzet;
III. Stichting Alwel te veroordelen in de proceskosten, de buitengerechtelijke kosten, de nakosten, te verhogen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiser in conventie] - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. [eiser in conventie] wenst de huurovereenkomst voort te zetten op grond van artikel 7:268 lid 2 BW. Aan de voorwaarden van artikel 7:268 lid 3 BW is voldaan. Zij voerde een duurzame gemeenschappelijke huishouding met haar moeder. Vanaf 2004 woont zij in het gehuurde. Vanaf haart achttiende jaar betaalde [eiser in conventie] mee aan de kosten van de huishouding, waaronder een huurdeel van € 138,50 per maand en boodschappen. Sinds 2011 woonde [eiser in conventie] alleen samen met haar moeder in het gehuurde. Haar broer en zus waren toen al uit huis. Tussen [eiser in conventie] en haar moeder was geen sprake van een aflopende samenlevingssituatie. [eiser in conventie] en haar moeder deden samen boodschappen, kookten vaak samen of [eiser in conventie] kookte en zij deed ook het huishouden, gingen vaak met elkaar op vakantie en ondernamen veel andere sociale activiteiten samen. Ook hebben zij samen een hond genomen. De gevoerde huishouding impliceert dat [eiser in conventie] en haar moeder impliciet de keuze hebben gemaakt om blijvend en met een verwachting voor de toekomst samen te blijven wonen en dat [eiser in conventie] niet zou “uitvliegen”. [eiser in conventie] heeft ook voor haar moeder gezorgd toen zij ziek werd. Er was al sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding voordat moeder ziek werd. Zij hebben samen de keuze gemaakt dat [eiser in conventie] bij haar moeder zou blijven wonen. [eiser in conventie] voelt zich daar veilig. [eiser in conventie] heeft voldoende inkomsten om de huur te kunnen voldoen. [eiser in conventie] heeft nooit de intentie gehad om in de toekomst ergens anders te gaan wonen. Dat [eiser in conventie] online op woningen is gaan reageren is omdat zij niet wist of zij in het gehuurde kon blijven wonen. Zij heeft dat op advies van Stichting Alwel gedaan, aldus [eiser in conventie] .
3.3.
Stichting Alwel voert verweer. Stichting Alwel concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser in conventie] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in conventie] , met voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser in conventie] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.4.
Stichting Alwel voert als verweer aan dat [eiser in conventie] op 23 februari 2022 telefonisch contact heeft opgenomen om te informeren naar de mogelijkheden omtrent medehuurderschap. Naar aanleiding daarvan is op 24 februari 2022 contact opgenomen met [eiser in conventie] en toegelicht wat voor medehuurderschap nodig is en meer informatie opgevraagd. Gelet op het feit dat Stichting Alwel een toegelaten instelling is als bedoeld in artikel 45 van de Woningwet en zij als zodanig verplicht is zorg te dragen voor een rechtvaardige verdeling van haar schaarse sociale huurwoningen, heeft Alwel het verzoek tot medehuurschap van [eiser in conventie] afgewezen. [eiser in conventie] woont in een eengezinswoning. Een soortgelijke woning is recentelijk met een inschrijftijd van 16 jaar toegewezen. Hieruit blijkt hoe schaars deze woning is. Stichting Alwel heeft aan [eiser in conventie] een tijdelijk huurcontract voor twee jaar aangeboden, welk aanbod door [eiser in conventie] niet is geaccepteerd. Stichting Alwel betwist dat voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 7:268 lid 2 en 3 om de huurovereenkomst voort te mogen zetten. Zij betwist dat sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen [eiser in conventie] en haar moeder. Dit heeft [eiser in conventie] onvoldoende onderbouwd. De financiële bijdragen van [eiser in conventie] zijn te summier. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een samenleven van een kind en een ouder worden aangemerkt als een blijvende samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding. Dat er in de onderhavige situatie sprake is van genoemde bijzondere omstandigheden is niet voldoende aangetoond. Dat [eiser in conventie] en haar moeder samen boodschappen deden, aten en op vakantie gingen is in een moeder-kind relatie meer dan normaal. [eiser in conventie] heeft zich in 2018 ingeschreven bij Klik voor Wonen op het moment dat de gezondheid van moeder achteruit ging. Vanaf 9 april 2020 tot op heden heeft [eiser in conventie] op diverse woningen gereageerd. Kennelijk was er al een vermoeden van een aflopende situatie waardoor [eiser in conventie] zichzelf zeker wilde stellen en de nodige maatregelen heeft genomen. Niet valt uit te sluiten dat [eiser in conventie] op den duur ook op zichzelf zou gaan wonen, aldus Stichting Alwel.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
Stichting Alwel vordert - samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [verweerder in reconventie] te veroordelen de woning te [adres] binnen acht dagen na betekening van dit vonnis met alle daarin aanwezige personen en zaken voor zover deze niet het eigendom zijn van Stichting Alwel te verlaten en te ontruimen, met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Stichting Alwel te stellen, met veroordeling van [verweerder in reconventie] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.7.
Stichting Alwel heeft hiertoe, naast hetgeen in conventie is aangevoerd, gesteld dat [verweerder in reconventie] zonder recht of titel in het gehuurde verblijft nu er geen huurovereenkomst tussen [verweerder in reconventie] en Stichting Alwel bestaat.
3.8.
[verweerder in reconventie] voert als verweer aan hetgeen zij in conventie aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd. [verweerder in reconventie] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Stichting Alwel, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Stichting Alwel in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[verweerder in reconventie] verzoekt om de vordering, indien deze wordt toegewezen, niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vordering in conventie en de vordering in reconventie zullen deze hieronder gezamenlijk beoordeeld worden.
4.2.
Tussen partijen is in geschil de vraag of [eiser in conventie] aan de voorwaarden van artikel 7:268 lid 2 en 3 BW voor voortzetting van de huur voldoet.
4.3.
Op grond van artikel 7:268 lid 2 BW kan de persoon die in de woonruimte van de overleden huurder zijn hoofdverblijf heeft en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad, de huur gedurende zes maanden na het overlijden van de huurder voortzetten en ook nadien, indien de rechter dit heeft bepaald op een daartoe strekkende binnen die termijn ingestelde vordering. Op grond van artikel 7:268 lid 3 BW wijst de rechter de vordering in ieder geval af indien (a) de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de vereisten van lid 2 voldoet, (b) indien de eiser vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur en (c) indien het woonruimte betreft waarop hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 van toepassing is, indien de eiser niet een huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 8 van die wet overlegt.
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat de vordering binnen zes maanden na het overlijden van de moeder van [eiser in conventie] - en daarmee tijdig - is ingesteld. Niet in geschil is dat [eiser in conventie] uit financieel oogpunt voldoende waarborg biedt om de verplichtingen uit de huurovereenkomst te kunnen nakomen en dat zij in aanmerking kan komen voor een huisvestingsvergunning. Hiermee gelden de hierboven onder b) en c) genoemde afwijzingsgronden niet. Voorts is niet weersproken dat [eiser in conventie] haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Tussen partijen is slechts in geschil de vraag of [eiser in conventie] een duurzame gemeenschappelijke huishouding met haar moeder heeft gehad.
Duurzaamheid van de huishouding
4.5.
Ten aanzien van de duurzaamheid van de huishouding overweegt de kantonrechter als volgt. De duurzaamheid van de gemeenschappelijke huishouding wordt bepaald door objectieve factoren, zoals de duur die de gemeenschappelijke huishouding reeds kent, en subjectieve, zoals de bedoeling van de betrokkenen. Daarbij wordt vooropgesteld dat naar de stand van de rechtspraak bij (groot)ouders en inwonende (klein)kinderen in beginsel geen sprake is van een duurzame, maar juist van een aflopende gemeenschappelijke huishouding.
4.6.
Uit de door [eiser in conventie] gestelde en met verklaringen onderbouwde feiten blijkt dat [eiser in conventie] – ook na haar achttiende jaar - bewust bij haar moeder is blijven wonen. De samenleving werd deels ingegeven door de behoefte aan hulp van haar moeder, maar was ook gericht op wederzijdse verzorging en gezelschap. Deze leefsituatie tussen [eiser in conventie] en haar moeder heeft tot het overlijden van de moeder van [eiser in conventie] geduurd. Indien de moeder nu nog zou blijven leven, zou de samenleving worden voortgezet zoals reeds voorheen het geval was. Onvoldoende is gebleken dat [eiser in conventie] gedurende de samenlevingsperiode met haar moeder op enig moment het voornemen heeft gehad op zichzelf te gaan wonen. Zij is slechts op advies van Stichting Alwel ingeschreven als woningzoekende en heeft in die context op woningen gereageerd. Dat [eiser in conventie] op woningen heeft gereageerd, maakt haar intentie bovendien niet anders. Bovendien is het niet zo vreemd dat [eiser in conventie] zichzelf van een vangnet wilde voorzien.
4.7.
Zoals hierboven weergegeven wordt een beroep op voortzetting van de huur door een inwonend (klein)kind na het overlijden van een (groot)ouder die de woning huurt gewoonlijk niet toegewezen, hoe schrijnend de situatie voor het kind vaak ook is. Dat komt omdat de samenwoning meestal niet op de toekomst is gericht. Kinderen ‘vliegen uit’ en willen op den duur een eigen, zelfstandig leven gaan leiden.
Wat deze zaak bijzonder maakt is dat [eiser in conventie] , ten tijde van het overlijden van haar moeder 25,5 jaar oud was, samen met haar moeder is blijven wonen. Zij woonde op dat moment al 11 jaar samen met haar moeder, terwijl haar broer en zus al uit huis waren. Dit kan niet als tijdelijk worden bestempeld. [eiser in conventie] had er ook voor kunnen kiezen om kort na haar achttiende jaar uit huis te gaan, maar die keuze heeft zij niet gemaakt. Zij is bij haar moeder blijven wonen. Uit deze bijzondere omstandigheden blijkt voldoende dat [eiser in conventie] en haar moeder de intentie hadden en samen de keuze hebben gemaakt om de samenwoning langdurig voort te zetten.
Gemeenschappelijkheid van de huishouding
4.8.
Bij de beoordeling of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding moeten alle omstandigheden van het geval in onderling verband worden gewaardeerd. Daarbij kan mede van belang zijn dat de huurder en die andere persoon gezamenlijk voorzien in de kosten van de huisvesting en/of de kosten van levensonderhoud, alsmede dat die andere persoon de verzorging van de huurder duurzaam op zich heeft genomen. Het ligt op de weg van de beoogde huurder om, bij betwisting door de verhuurder dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding, voldoende concrete feiten omtrent de gestelde gemeenschappelijke huishouding aan te voeren.
4.9.
De gemeenschappelijkheid van de huishouding is eveneens voldoende gebleken. Gebleken is dat [eiser in conventie] al langere tijd een inkomen heeft. Zij heeft gesteld dat zij sinds haar achttiende wekelijks boodschappen deed die zij betaalde en ook andere gemeenschappelijke uitgaven deed ten behoeve van het huishouden. Ook droeg zij maandelijks bij aan een huurdeel. Ook heeft zij een aantal verklaringen van familie, vrienden en buurtbewoners overgelegd die bevestigen dat [eiser in conventie] niet alleen een financiële bijdrage aan het huishouden leverde, maar ook kookte en veel andere huishoudelijke taken verrichte, ook voordat haar moeder ziek werd. Hiermee is voldoende komen vast te staan dat [eiser in conventie] en haar moeder een gemeenschappelijk en wederkerig sociaal leven hadden. Hoewel gedurende de laatste periode dat de moeder in leven was vanwege haar zorgbehoevendheid de wederkerigheid is afgenomen, is dat niet steeds het geval geweest. De enkele betwisting van Stichting Alwel van de gemeenschappelijkheid is hiertegenover onvoldoende.
4.10.
De stelling van Stichting Alwel dat voor een soortgelijke woning waar [eiser in conventie] woont een inschrijftijd van 16 jaar geldt, weegt verder niet mee in de beoordeling van de duurzame gemeenschappelijke huishouding.
4.11.
Gelet op al het voorgaande is voldoende komen vast te staan dat [eiser in conventie] aan de voorwaarden van 7:268 lid 2 BW voldoet en dat zij daarmee in aanmerking komt voor voortzetting van de huur. De vordering van [eiser in conventie] in conventie die ziet op voortzetting van de huur is toewijsbaar. De vordering in reconventie wordt afgewezen.
4.12.
Nu geen sprake is van een geldvordering zullen de door [eiser in conventie] gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.

5.De kosten

In conventie
5.1.
Stichting Alwel is de partij die ongelijk krijgt in conventie en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser in conventie] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
130,11
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
160,00
(2,00 punten × € 80,00)
Totaal
376,11
5.2.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Stichting Alwel niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [eiser in conventie] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. De nakosten zullen worden begroot conform landelijk beleid tot een half salarispunt (met een maximum van € 132,00), zijnde een bedrag van € 40,00. Dit bedrag wordt vermeerderd met de betekeningkosten van het vonnis indien het vonnis na de hiervoor genoemde termijn is betekend.
5.3.
De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zal, conform lokaal beleid, worden toegewezen als in het dictum vermeld.
In reconventie
5.4.
Stichting Alwel is eveneens de partij die ongelijk krijgt in reconventie en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Gelet op de samenhang met de conventie worden deze kosten begroot op de helft van het salaris in conventie, zijnde een bedrag van
€ 80,00 aan salaris gemachtigde.
5.5.
De wettelijke rente over de proceskosten zal, conform lokaal beleid, worden toegewezen als in het dictum vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat tussen [eiser in conventie] en haar moeder wijlen mevrouw [moeder eiser] sprake is (geweest) van een gemeenschappelijke huishouding,
6.2.
verklaart voor recht dat [eiser in conventie] de huurovereenkomst ten aanzien van de huurwoning gelegen aan de Bosbeemd 28 te Teteringen voortzet,
6.3.
veroordeelt Stichting Alwel in de proceskosten, aan de zijde van [eiser in conventie] tot dit vonnis vastgesteld op € 376,11, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt Stichting Alwel om aan [eiser in conventie] te betalen de nakosten, welke voorwaardelijk worden begroot op € 40,00 voor het geval dat Stichting Alwel gedurende veertien dagen na aanschrijving door [eiser in conventie] niet heeft voldaan aan de bij dit vonnis uitgesproken veroordeling, te vermeerderen met de betekeningkosten van het vonnis indien het vonnis na die termijn is betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.7.
wijst de vorderingen van Stichting Alwel af,
6.8.
veroordeelt Stichting Alwel in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder in reconventie] tot dit vonnis vastgesteld op € 80,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.9.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.