In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, hierna te noemen [eiser], en een gedaagde, hierna te noemen [gedaagde], over een huurovereenkomst voor een standplaats op een camping. De gedaagde had op 4 november 2019 per e-mail de opzegging van de huurovereenkomst bevestigd, maar de eiser heeft de standplaats pas in 2022 laten ontruimen. De eiser vorderde betaling van achterstallige huur en schadevergoeding, terwijl de gedaagde aanvoerde dat hij geen huurder meer was omdat de stacaravan op zijn moeder was overgegaan en dat de huurovereenkomst al per 31 december 2019 was geëindigd.
De rechtbank oordeelde dat de gedaagde de huurovereenkomst tijdig had opgezegd en dat de eiser onvoldoende had gedaan om haar schade te beperken door de standplaats niet eerder te ontruimen. De rechtbank wees de vordering van de eiser tot schadevergoeding af, maar kende wel een bedrag van € 3.335,00 toe voor de huur over 2019, omdat deze nog verschuldigd was. Daarnaast werden buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot een bedrag van € 458,50 en wettelijke rente over het toegewezen bedrag. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige ontruiming en het beperken van schade in huurovereenkomsten, evenals de noodzaak voor partijen om hun verplichtingen na te komen en tijdig te communiceren over opzeggingen.