ECLI:NL:RBZWB:2023:2149

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
02/223177-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van aanranding en mishandeling in zwembad door gebrek aan bewijs van seksuele intentie en causaal verband

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1999 en werkzaam als zwembadmedewerker, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 oktober 2020, waarbij de verdachte wordt beschuldigd van aanranding en mishandeling van de benadeelde partij, eveneens een zwembadmedewerker. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor beide tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor de seksuele intentie en het causaal verband tussen het handelen van de verdachte en het letsel van de benadeelde.

Tijdens de zitting op 17 maart 2023 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit, met de argumentatie dat er geen dwang was en dat het incident zich in een sport- en spelsituatie heeft afgespeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde heeft opgetild en geprobeerd haar in het zwembad te gooien, maar er was onvoldoende bewijs dat dit met seksuele intentie gebeurde. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de aanranding.

Wat betreft de mishandeling heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen vastgesteld causaal verband is tussen het letsel van de benadeelde en het handelen van de verdachte. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, maar omdat de verdachte is vrijgesproken, is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer, met de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar gemaakt op 31 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/223177-21
vonnis van de meervoudige kamer van 31 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. Y. Ameziane, advocaat te ‘s-Hertogenbosch

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Teven is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) aan de orde gekomen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 30 oktober 2020 te [plaats] [benadeelde] heeft aangerand, dan wel heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit, nu op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen, dan wel dat verdachte een seksuele intentie had. De officier van justitie vordert ook vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde feit, omdat niet kan worden vastgesteld of de blauwe plekken bij [benadeelde] zijn ontstaan tijdens het incident of op een ander moment. Mocht de rechtbank wel aannemen dat de blauwe plekken zijn ontstaan tijdens het incident, dan kan het opzet van verdachte hierop niet, ook niet in voorwaardelijke zin, worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit op grond van dezelfde afwegingen als de officier van justitie. Zij voegt daar voor het primaire feit aan toe dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van dwang, waardoor eveneens tot vrijspraak geconcludeerd dient te worden. Bij het subsidiaire feit ontbreekt bovendien de wederrechtelijkheid, omdat sprake was van een sport- en spelsituatie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Wat niet ter discussie staat
Op 30 oktober 2020 waren verdachte en [benadeelde] beiden aan het werk als zwembadmedewerker bij [vakantiepark] in [plaats] . Zij hadden deze dag allebei de avondshift. Verdachte heeft bekend dat, nadat hun dienst voorbij was, hij [benadeelde] heeft opgetild en twee keer heeft geprobeerd haar het zwembad in te gooien.
Primair: aanranding
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde aanranding. Het is goed voorstelbaar dat verdachte bij het optillen van [benadeelde] om haar in het zwembad te gooien haar billen, borsten en/of lies heeft aangeraakt. Het dossier bevat echter onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte daarbij een seksuele intentie heeft gehad. Dat [benadeelde] dat wel zo heeft ervaren is onvoldoende om de intentie c.q. opzet te bewijzen.
Subsidiair: mishandeling
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [benadeelde] .
[benadeelde] heeft verklaard dat zij door het incident blauwe plekken heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het dossier echter niet worden vastgesteld welke handeling van verdachte dit letsel bij [benadeelde] zou hebben veroorzaakt. Daardoor ontbreekt een vastgesteld causaal verband tussen het geconstateerde letsel en het handelen van verdachte. Reeds daarom komt de rechtbank tot vrijspraak. Bespreking van de overige elementen van dit strafrechtelijk verwijt, zoals de wederrechtelijkheid, komt daarom verder niet aan de orde.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 1.145,-, bestaande uit € 145,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het
primairen het
subsidiairtenlastegelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde]
niet-ontvankelijkin de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. J. van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 maart 2023.
Mr. van Riet is niet in de gelegenheid om het vonnis mede te ondertekenen.