4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het ongeval
De rechtbank stelt vast dat op 22 november 2021 in de middag zich een ongeval heeft voorgedaan op de A58 in de richting van Breda tussen een personenauto van het merk Opel (type Corsa) en een onopvallend dienstvoertuig van het merk Skoda (type Octavia). Verdachte was de bestuurder van de Opel. De inzittenden van de Skoda waren de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] reden in een ander onopvallend dienstvoertuig afwisselend voor en naast het voertuig van verdachte.
Toedracht van het ongevalOp basis van de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] stelt de rechtbank vast dat verdachte zich op 22 november 2021 op de A58 heeft onttrokken aan een controle door [verbalisant 3] . Verdachte heeft ook bekend een stopteken te hebben genegeerd. De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] verder vast dat aan verdachte nogmaals een stopteken is gegeven, dat wederom door verdachte werd genegeerd. Er is vervolgens een achtervolging ingezet van verdachte. Uitgaande van de verklaringen van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] heeft verdachte hierbij op de vluchtstrook gereden en ook voertuigen rechts ingehaald terwijl hij op de vluchtstrook reed. Op enig moment is verdachte aan de rechterzijde naast de vangrail gaan rijden in de berm. Verdachte was hierbij ingesloten tussen de vangrail aan zijn linkerzijde en een hek aan zijn rechterzijde. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verdachte willen doen stoppen en hebben hun auto aan het einde van de vangrail, overdwars gezet met de voorzijde tegen een hek. Er is hierbij een opening gebleven tussen de achterzijde van de auto van verbalisanten en het einde van de vangrail. De verbalisanten hadden allebei de auto verlaten op het moment dat verdachte tegen de linkerachterzijde van de auto van verbalisanten is gebotst en door de opening wederom de A58 opgereden is. Kort hierna is verdachte aangehouden.
Feit 1 primair, poging doodslag dan wel poging zware mishandeling, subsidiair bedreiging
De rechtbank dient onder feit 1 tenlastegelegde de vraag te beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] of een poging tot zware mishandeling dan wel bedreiging van beide verbalisanten.
De beoordeling van de tenlasteleggingAan verdachte is tenlastegelegd dat hij op enig moment zijn snelheid heeft verhoogd naar 80 kilometer per uur, terwijl hij in de richting dan wel recht op het voertuig van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft gestuurd waar zij op dat moment naast stonden. Verdachte zou vervolgens tegen dit voertuig van verbalisanten zijn aangereden waardoor [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die naast het voertuig stonden, hebben moeten wegspringen omdat zij anders met volle vaart door verdachte zouden zijn aangereden.
Uit het dossier blijkt dat het voertuig van de verbalisanten overdwars aan het einde van de vangrail is geplaatst met de voorkant van de auto tegen het hek. Hierbij bleef een opening open tussen de achterkant van de auto en het einde van de vangrail van de A58. [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij als eerste uit het dienstvoertuig is gestapt. Vervolgens is [verbalisant 1] , die aan de passagierszijde van het voertuig zat, naar de bestuurderszijde geklommen en hier uitgestapt via het bestuurdersportier, omdat hij het voertuig van verdachte zag naderen. Beide verbalisanten verklaren dat zij vervolgens één stap hebben gemaakt richting het hek. Op de situatietekening die is gevoegd bij het proces-verbaal bevindingen hebben de verbalisanten zichzelf ingetekend op het moment van de aanrijding. In de situatietekening zijn de verbalisanten ingetekend aan de achterzijde van het voertuig en stonden zij hierdoor, met name [verbalisant 1] , deels in de rijrichting van verdachte. De rechtbank constateert dat de positie van de verbalisanten in de situatieschets niet zonder meer overeenkomt met hun verklaringen. Op basis van hun verklaringen zijn de verbalisanten immers beiden uitgestapt aan de bestuurderszijde van het voertuig en zijn zij toen richting het hek gestapt, zijnde uit de richting van de A58 en het naderende voertuig. De verbalisanten stonden, ook voordat zij de stap naar het hek zetten, daarmee niet in de baan die verdachte op dat moment met zijn auto aflegde en hebben dus ook niet behoeven weg te springen om anders in volle vaart door verdachte te worden geraakt, zoals is ten laste gelegd. Zij stonden dan achter bij de voorzijde van dit voertuig, terwijl hun voertuig door verdachte deels werd geraakt aan de achterzijde. Overigens gaat ook de officier van justitie blijkens zijn requisitoir ervan uit dat verbalisanten meer achter hun dienstvoertuig stonden. Er kan dan ook niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte de verbalisanten zou hebben geraakt als zij niet opzij waren gesprongen.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de poging doodslag en de poging zware mishandeling.
De vaststelling van de feitelijke situatie is van belang voor de vraag of er aan de zijde van verdachte opzet dan wel voorwaardelijk opzet is geweest op respectievelijk de dood dan wel het zwaar mishandelen van de verbalisanten. Met de officier van justitie en de verdediging ziet de rechtbank in de eerste plaats geen aanknopingspunten om te oordelen dat verdachte vol opzet had om [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank zal vervolgens moeten beoordelen of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank ervan uitgaande dat de verbalisanten (meer) achter hun dienstvoertuig stonden van oordeel dat er geen sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
De rechtbank is voorts van oordeel dat evenmin kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft onder deze omstandigheden onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van bedreiging
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de auto van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] schuin op de A58 was neergezet om hiermee voor een deel de vluchtweg van verdachte te blokkeren. Verdachte is richting de auto van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gereden. Hij is echter niet gestopt toen hij het voertuig voor zich zag, maar is uiteindelijk met de rechtervoorzijde van zijn auto tegen de linkerachterzijde van de auto van de verbalisanten gebotst. Uit de verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat zij verdachte op zich af zagen rijden, dat hij geen snelheid verminderde en zij snel het voertuig hebben moeten verlaten. Voor de verbalisanten is deze situatie van dien aard geweest dat er bij de verbalisanten een redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat zij het leven zouden laten. Temeer nu verdachte uiteindelijk de linkerachterkant van de auto van verbalisanten daadwerkelijk heeft geraakt. Door op het voertuig van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] af te rijden heeft verdachte opzet gehad op de bedreiging van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en heeft bij hen een redelijke vrees kunnen ontstaan dat zij gedood zouden kunnen worden.
De rechtbank zal de tenlastegelegde bedreiging dan ook wettig en overtuigend bewezen verklaren.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde rijgedrag op de A58 vanaf het eerste genegeerde stopteken en dat uiteindelijk heeft geleid tot de aanrijding met de auto van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of dat hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. De verkeersregels
Verdachte wordt verweten dat hij de verkeersregels heeft geschonden. Meer in het bijzonder gaat het daarbij om het meermaals niet voldoen aan verkeersaanwijzingen van daartoe op de grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegde personen, over de vluchtstrook rijden, het gevaarlijk rechts inhalen op deze vluchtstrook, met hoge snelheid over de grasberm rijden en hierbij tegen een stilstaand surveillancevoertuig aanrijden. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte deze gedragingen heeft verricht. Deze gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als het schenden van de verkeersregels, zoals bedoeld in artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
b. In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere verkeersregels. In deze zaak gaat het om het gedurende een langere tijd schenden van meerdere voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de verkeersregels daarmee in ernstige mate heeft geschonden.
c. OpzettelijkHet opzet van verdachte moet zowel gericht zijn op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
Bij het antwoord op de vraag of er sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feiten en omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest. In deze zaak bestond het samenstel van gedragingen van verdachte eruit dat hij meermaals een stopteken heeft genegeerd, over de vluchtstrook heeft gereden, daarmee verkeer rechts heeft ingehaald en ook gevaarlijk heeft ingehaald op deze vluchtstrook. Vervolgens heeft hij met een hoge snelheid over de grasberm gereden en is uiteindelijk tegen een stilstaand surveillancevoertuig aangereden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die gedragingen, in onderlinge samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op een opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels. Verdachte wilde koste wat kost ontkomen aan de politie en heeft met dat doel opzettelijk in ernstige mate meerdere verkeersregels geschonden.
d. Gevaar te duchten
Om vast te kunnen stellen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat met kans op overlijden of zwaar lichamelijk letsel van andere weggebruikers wanneer een bestuurder van een personenauto op een snelweg, overdag, tracht te ontkomen aan de politie en daartoe meerdere gevaarlijke verkeersmanoeuvres uitvoert zoals verdachte dat heeft gedaan. Verdachte heeft uiteindelijk ook een verkeersongeval veroorzaakt door tegen de auto van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aan te rijden. De rechtbank acht dan ook bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
Conclusie
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit, te weten overtreding van artikel 5a WVW, wettig en overtuigend bewezen.