ECLI:NL:RBZWB:2023:2148

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
02-317219-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor bedreiging en verkeersgevaarlijk rijgedrag na achtervolging op de A58

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 maart 2023, stond de verdachte terecht voor de poging tot doodslag en zware mishandeling van twee verbalisanten, alsook voor verkeersgevaarlijk rijgedrag. De zaak kwam voort uit een achtervolging op de A58 op 22 november 2021, waarbij de verdachte met zijn auto op de verbalisanten inreed. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag en zware mishandeling, en sprak de verdachte hiervan vrij. Echter, de rechtbank achtte de bedreiging van de verbalisanten wel bewezen, evenals het in ernstige mate schenden van de verkeersregels, zoals vastgelegd in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, de verbalisanten, van elk €900,- voor immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gevaar dat de verdachte had veroorzaakt voor de verkeersveiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/317219-21
vonnis van de meervoudige kamer van 30 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. S. de Goede, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte geprobeerd heeft om twee verbalisanten te doden, althans zwaar te mishandelen danwel te bedreigen door met zijn auto op hun auto in te rijden. Verdachte wordt tevens tenlastegelegd dat hij zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan verkeersgevaarlijk rijgedrag.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde feit heeft begaan alsmede het onder 2 tenlastegelegde feit. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat uit de verklaringen in het dossier blijkt dat verdachte koste wat kost heeft willen wegkomen van de politie en hierdoor met een snelheid van meer dan 50 kilometer per uur zijn auto door een smalle opening heeft gestuurd, gesitueerd naast het politievoertuig waarachter de verbalisanten stonden. Door met een zodanige snelheid door een smalle opening te rijden, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de auto van de verbalisanten zou raken en de verbalisanten zwaar zou verwonden. Tevens kan op basis van de bewijsmiddelen in het strafdossier wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden door de in de dagvaarding opgesomde gedragingen te verrichten. Verdachte dient hierbij echter te worden vrijgesproken van het onder het laatste gedachtestreepje tenlastegelegde waarin is opgenomen dat hij verkeerde onder invloed.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Er was geen sprake van een aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel gezien het feit dat de snelheid juist door verdachte is verminderd en verdachte slechts tegen de achterbumper van de auto van verbalisanten is gebotst. Als die kans al aangenomen wordt, was er geen sprake van een bewuste aanvaarding daarvan. Voorts heeft verdachte geen opzet gehad, al dan niet in voorwaardelijke zin, om de verbalisanten te bedreigen. Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde feit was er aan de zijde van verdachte geen sprake van opzet ten aanzien van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels en blijkt niet uit het dossier dat er daadwerkelijk gevaar te duchten was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het ongeval
De rechtbank stelt vast dat op 22 november 2021 in de middag zich een ongeval heeft voorgedaan op de A58 in de richting van Breda tussen een personenauto van het merk Opel (type Corsa) en een onopvallend dienstvoertuig van het merk Skoda (type Octavia). Verdachte was de bestuurder van de Opel. De inzittenden van de Skoda waren de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] reden in een ander onopvallend dienstvoertuig afwisselend voor en naast het voertuig van verdachte.
Toedracht van het ongevalOp basis van de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] stelt de rechtbank vast dat verdachte zich op 22 november 2021 op de A58 heeft onttrokken aan een controle door [verbalisant 3] . Verdachte heeft ook bekend een stopteken te hebben genegeerd. De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] verder vast dat aan verdachte nogmaals een stopteken is gegeven, dat wederom door verdachte werd genegeerd. Er is vervolgens een achtervolging ingezet van verdachte. Uitgaande van de verklaringen van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] heeft verdachte hierbij op de vluchtstrook gereden en ook voertuigen rechts ingehaald terwijl hij op de vluchtstrook reed. Op enig moment is verdachte aan de rechterzijde naast de vangrail gaan rijden in de berm. Verdachte was hierbij ingesloten tussen de vangrail aan zijn linkerzijde en een hek aan zijn rechterzijde. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verdachte willen doen stoppen en hebben hun auto aan het einde van de vangrail, overdwars gezet met de voorzijde tegen een hek. Er is hierbij een opening gebleven tussen de achterzijde van de auto van verbalisanten en het einde van de vangrail. De verbalisanten hadden allebei de auto verlaten op het moment dat verdachte tegen de linkerachterzijde van de auto van verbalisanten is gebotst en door de opening wederom de A58 opgereden is. Kort hierna is verdachte aangehouden.
Feit 1 primair, poging doodslag dan wel poging zware mishandeling, subsidiair bedreiging
De rechtbank dient onder feit 1 tenlastegelegde de vraag te beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] of een poging tot zware mishandeling dan wel bedreiging van beide verbalisanten.
De beoordeling van de tenlasteleggingAan verdachte is tenlastegelegd dat hij op enig moment zijn snelheid heeft verhoogd naar 80 kilometer per uur, terwijl hij in de richting dan wel recht op het voertuig van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft gestuurd waar zij op dat moment naast stonden. Verdachte zou vervolgens tegen dit voertuig van verbalisanten zijn aangereden waardoor [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die naast het voertuig stonden, hebben moeten wegspringen omdat zij anders met volle vaart door verdachte zouden zijn aangereden.
Uit het dossier blijkt dat het voertuig van de verbalisanten overdwars aan het einde van de vangrail is geplaatst met de voorkant van de auto tegen het hek. Hierbij bleef een opening open tussen de achterkant van de auto en het einde van de vangrail van de A58. [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij als eerste uit het dienstvoertuig is gestapt. Vervolgens is [verbalisant 1] , die aan de passagierszijde van het voertuig zat, naar de bestuurderszijde geklommen en hier uitgestapt via het bestuurdersportier, omdat hij het voertuig van verdachte zag naderen. Beide verbalisanten verklaren dat zij vervolgens één stap hebben gemaakt richting het hek. Op de situatietekening die is gevoegd bij het proces-verbaal bevindingen hebben de verbalisanten zichzelf ingetekend op het moment van de aanrijding. In de situatietekening zijn de verbalisanten ingetekend aan de achterzijde van het voertuig en stonden zij hierdoor, met name [verbalisant 1] , deels in de rijrichting van verdachte. De rechtbank constateert dat de positie van de verbalisanten in de situatieschets niet zonder meer overeenkomt met hun verklaringen. Op basis van hun verklaringen zijn de verbalisanten immers beiden uitgestapt aan de bestuurderszijde van het voertuig en zijn zij toen richting het hek gestapt, zijnde uit de richting van de A58 en het naderende voertuig. De verbalisanten stonden, ook voordat zij de stap naar het hek zetten, daarmee niet in de baan die verdachte op dat moment met zijn auto aflegde en hebben dus ook niet behoeven weg te springen om anders in volle vaart door verdachte te worden geraakt, zoals is ten laste gelegd. Zij stonden dan achter bij de voorzijde van dit voertuig, terwijl hun voertuig door verdachte deels werd geraakt aan de achterzijde. Overigens gaat ook de officier van justitie blijkens zijn requisitoir ervan uit dat verbalisanten meer achter hun dienstvoertuig stonden. Er kan dan ook niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte de verbalisanten zou hebben geraakt als zij niet opzij waren gesprongen.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de poging doodslag en de poging zware mishandeling.
De vaststelling van de feitelijke situatie is van belang voor de vraag of er aan de zijde van verdachte opzet dan wel voorwaardelijk opzet is geweest op respectievelijk de dood dan wel het zwaar mishandelen van de verbalisanten. Met de officier van justitie en de verdediging ziet de rechtbank in de eerste plaats geen aanknopingspunten om te oordelen dat verdachte vol opzet had om [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank zal vervolgens moeten beoordelen of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank ervan uitgaande dat de verbalisanten (meer) achter hun dienstvoertuig stonden van oordeel dat er geen sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
De rechtbank is voorts van oordeel dat evenmin kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft onder deze omstandigheden onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van bedreiging
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de auto van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] schuin op de A58 was neergezet om hiermee voor een deel de vluchtweg van verdachte te blokkeren. Verdachte is richting de auto van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gereden. Hij is echter niet gestopt toen hij het voertuig voor zich zag, maar is uiteindelijk met de rechtervoorzijde van zijn auto tegen de linkerachterzijde van de auto van de verbalisanten gebotst. Uit de verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt dat zij verdachte op zich af zagen rijden, dat hij geen snelheid verminderde en zij snel het voertuig hebben moeten verlaten. Voor de verbalisanten is deze situatie van dien aard geweest dat er bij de verbalisanten een redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat zij het leven zouden laten. Temeer nu verdachte uiteindelijk de linkerachterkant van de auto van verbalisanten daadwerkelijk heeft geraakt. Door op het voertuig van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] af te rijden heeft verdachte opzet gehad op de bedreiging van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en heeft bij hen een redelijke vrees kunnen ontstaan dat zij gedood zouden kunnen worden.
De rechtbank zal de tenlastegelegde bedreiging dan ook wettig en overtuigend bewezen verklaren.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde rijgedrag op de A58 vanaf het eerste genegeerde stopteken en dat uiteindelijk heeft geleid tot de aanrijding met de auto van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of dat hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. De verkeersregels
Verdachte wordt verweten dat hij de verkeersregels heeft geschonden. Meer in het bijzonder gaat het daarbij om het meermaals niet voldoen aan verkeersaanwijzingen van daartoe op de grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegde personen, over de vluchtstrook rijden, het gevaarlijk rechts inhalen op deze vluchtstrook, met hoge snelheid over de grasberm rijden en hierbij tegen een stilstaand surveillancevoertuig aanrijden. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte deze gedragingen heeft verricht. Deze gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als het schenden van de verkeersregels, zoals bedoeld in artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
b. In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere verkeersregels. In deze zaak gaat het om het gedurende een langere tijd schenden van meerdere voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de verkeersregels daarmee in ernstige mate heeft geschonden.
c. OpzettelijkHet opzet van verdachte moet zowel gericht zijn op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
Bij het antwoord op de vraag of er sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feiten en omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest. In deze zaak bestond het samenstel van gedragingen van verdachte eruit dat hij meermaals een stopteken heeft genegeerd, over de vluchtstrook heeft gereden, daarmee verkeer rechts heeft ingehaald en ook gevaarlijk heeft ingehaald op deze vluchtstrook. Vervolgens heeft hij met een hoge snelheid over de grasberm gereden en is uiteindelijk tegen een stilstaand surveillancevoertuig aangereden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die gedragingen, in onderlinge samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op een opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels. Verdachte wilde koste wat kost ontkomen aan de politie en heeft met dat doel opzettelijk in ernstige mate meerdere verkeersregels geschonden.
d. Gevaar te duchten
Om vast te kunnen stellen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat met kans op overlijden of zwaar lichamelijk letsel van andere weggebruikers wanneer een bestuurder van een personenauto op een snelweg, overdag, tracht te ontkomen aan de politie en daartoe meerdere gevaarlijke verkeersmanoeuvres uitvoert zoals verdachte dat heeft gedaan. Verdachte heeft uiteindelijk ook een verkeersongeval veroorzaakt door tegen de auto van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aan te rijden. De rechtbank acht dan ook bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
Conclusie
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit, te weten overtreding van artikel 5a WVW, wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. subsidiair
op 22 november 2021 op de A58,
- [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Landelijke Eenheid, en
- [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Landelijke Eenheid
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door als bestuurder van een personenauto ( [kenteken] ), daarmee rijdende over de Rijksweg A58 en (onder meer) over de vluchtstrook en vervolgens (onder meer) over de (gras)berm aan de rechterzijde van de weg gelegen naast de
vangrails en afscheiding tussen de vluchtstrook en de grasberm, terwijl hij, verdachte, op de vlucht was voor en achtervolgd werd door een of meer politieambtenaren in een of meer surveillancevoertuigen van de politie, met voornoemde personenauto
desnelheid heeft verhoogd terwijl hij heeft gestuurd, in de richting
van hetstilstaand surveillancevoertuig waarbij die verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] stonden, vervolgens tegen voornoemd surveillancevoertuig is aangereden;
2
op 22 november 2021 op de A58, als bestuurder van een voertuig, te weten
een personenauto ( [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, A58, zich
opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door,
- verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegde personen niet op te volgen, namelijk door meermalen geen gevolg te geven aan het door politieambtenaren gegeven stopteken;
- over een vluchtstrook te rijden waar dit niet is toegestaan;
- gevaarlijk in te halen, namelijk door op de vluchtstrook van de A58 voertuigen rechts in te halen;
- met hoge snelheid over de grasberm rechts gelegen van de vangrails, welke niet bestemd is voor het verkeer, te rijden;
- met hoge snelheid over de grasberm in te rijden op en tegen een stilstaand surveillancevoertuig aan te rijden, terwijl [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bij het voertuig stonden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 150 uur met aftrek van voorarrest. Daarnaast vordert de officier van justitie een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de duur van de taakstraf alsmede de duur van de rijontzegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf is niet noodzakelijk aangezien er sprake is geweest van een eenmalig incident. De raadsman heeft tot slot nog gewezen op de grote gevolgen die het incident heeft gehad en mogelijk nog zal hebben voor verdachte, zowel op financieel als persoonlijk vlak.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft, in een poging om de politie te ontvluchten, meerdere ernstige verkeersregels geschonden. Zo heeft hij een aantal stoptekens genegeerd en heeft hij op de vluchtstrook gereden, hier ook ingehaald en over de grasberm gereden waarna hij tegen de auto van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is gebotst. Verdachte heeft door dit rijgedrag onaanvaardbare risico’s genomen en andere weggebruikers in gevaar gebracht. Het incident heeft zich immers voorgedaan op de A58 midden op de dag. Het is een gelukkig toeval dat niemand door het gedrag van verdachte ernstig gewond is geraakt. Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan een bedreiging van twee verbalisanten. Voor deze twee verbalisanten, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , moet de vrees groot zijn geweest toen zij uit hun voertuig wilden stappen terwijl zij de auto van verdachte in hun richting zagen rijden.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij vanaf 2014 zijn levenswandel heeft veranderd en niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen, behoudens enkele kleine overtredingen. De rechtbank neemt tevens mee dat het incident voor verdachte grote gevolgen heeft gehad. Verdachte heeft een aantal hoge rekeningen moeten betalen voor de toegebrachte schade aan diverse auto’s die bij het incident waren betrokken en is zijn rijbewijs enige tijd kwijt geweest. Verdachte is werkzaam als terminalchauffeur en heeft zijn rijbewijs nodig om zijn werkzaamheden te kunnen verrichten.
Bij de bepaling en de duur van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, zoals die gelden voor artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Gelet op de aard en ernst van de feiten zou aan verdachte in beginsel een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen worden opgelegd. De rechtbank ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter zitting zijn gebleken, aanleiding om geen gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van de onder feit 1 impliciet tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Nu de rechtbank de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde bedreiging bewezen acht, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank houdt tevens rekening met het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 120 uur met aftrek van het reeds door verdachte ondergane voorarrest. De rechtbank zal voorts aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 12 maanden waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, gelet op het feit dat verdachte een rijbewijs nodig heeft om zijn werk te behouden.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
heeft een vordering tot immateriële schadevergoeding ingediend van € 900,-. [verbalisant 1] stelt dat verdachte door het incident op 22 november 2021 onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en dat hij als gevolg daarvan schade lijdt.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat [verbalisant 1] rechtstreekse immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat [verbalisant 1] last heeft gehad van een bumper die door de aanrijding tegen zijn been is gevlogen. Hij heeft de eerste dagen na het incident herbelevingen gehad en is angstig geweest. Mede gelet op de aan de vordering gehechte jurisprudentie zal de rechtbank deze vordering toewijzen voor het gevorderde bedrag.
Met betrekking tot het toegewezen bedrag van € 900,- zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 22 november 2021. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag.
7.2.
De vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]
heeft een vordering tot immateriële schadevergoeding ingediend van € 900,-. [verbalisant 2] stelt dat verdachte door het incident op 22 november 2021 onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en dat hij als gevolg daarvan schade lijdt.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat [verbalisant 2] rechtstreekse immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat [verbalisant 2] doodsangsten heeft uitgestaan toen verdachte op hem afreed. Hij heeft herbelevingen en denkt regelmatig terug aan het incident. Mede gelet op de aan de vordering gehechte jurisprudentie zal de rechtbank deze vordering toewijzen voor het gevorderde bedrag.
Met betrekking tot het toegewezen bedrag van € 900,- zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 22 november 2021. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp (een personenauto) is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoorde en het feit is begaan met behulp van dit voorwerp.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: subsidiair:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 2:overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een personenauto, [kenteken] ,
(Omschrijving: G2400614, Blauw, merk: Opel, [chassisnummer] , bouwjaar 2010);
Benadeelde partij [verbalisant 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1] van € 900,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 22 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [verbalisant 1] € 900,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 22 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 18 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [verbalisant 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 2] van € 900,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 22 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [verbalisant 2] € 900,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 22 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 18 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en
mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. van Dooren, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 maart 2023.
Mr. Collombon is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.