ECLI:NL:RBZWB:2023:2147

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
02-183887-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanmerkelijke schuld bij verkeersongeval met dodelijke afloop en letsel

Op 30 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 december 2021 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de A65 bij Berkel-Enschot. Het ongeval resulteerde in de dood van een persoon en lichamelijk letsel bij drie anderen. De verdachte, bestuurder van een te zwaar beladen bedrijfsbus met aanhanger, reed met een snelheid van ongeveer 101 km/uur, terwijl de maximumsnelheid voor voertuigen met aanhanger 90 km/uur is. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat heeft bijgedragen aan het ongeval. De officier van justitie had een taakstraf van 50 uur en een voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden geëist. De rechtbank legde deze straf op, maar met een voorwaardelijke proeftijd van twee jaar, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op zijn leven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, maar verklaarde hem wel schuldig aan de overtredingen van artikel 6 en artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-183887-22
vonnis van de meervoudige kamer van 30 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. W.A. Koers, advocaat te Leusden

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 maart 2023 waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft veroorzaakt waardoor een persoon is overleden en aan drie personen lichamelijk letsel is toegebracht en gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt dan wel zijn snelheid niet zodanig heeft aangepast dat hij zijn voertuig tijdig tot stilstand kon brengen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde overtreding van zowel artikel 6 in de zin van aanmerkelijke schuld als artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW). Dit omdat het voertuig en de aanhanger van verdachte te zwaar waren beladen en hij daarmee ook harder reed dan was toegestaan. Gelet op de aanwezige pijlwagen en alarmlichten van voorgangers had verdachte daarnaast kunnen en moeten zien dat er sprake was van filevorming en daarop zijn snelheid moeten aanpassen. Verdachte heeft daarmee het vertrouwen van weggebruikers geschonden dat zij mogen hebben in een gemiddeld oplettende bestuurder. Als gevolg hiervan is één persoon overleden en hebben drie personen (zwaar) lichamelijk letsel bekomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair tenlastegelegde wegens het ontbreken van bewijs voor aanmerkelijke schuld. Onder verwijzing naar jurisprudentie wordt aangevoerd dat verdachte enkel zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht, waardoor er sprake is van een enkel moment van onoplettendheid. Verdachte kon niet tijdig anticiperen op de plotselinge verkeersopstopping, omdat hij daarvoor geen enkele waarschuwing heeft gehad. Er waren wel voertuigen met alarmlichten aan, maar verdachte heeft die niet gezien en uit de getuigenverklaringen blijkt dat hij daarin niet de enige was. De matrixborden waren niet in werking. Voor de pijlwagen geldt dat deze slecht zichtbaar was en dat het zo kan zijn dat verdachte deze pas na het ongeval heeft gezien. Dat de combinatie te zwaar beladen was, is niet relevant voor het ontstaan van het ongeval. Het enigszins te snel rijden is alleen indicatief vastgesteld en bovendien slechts gedurende een moment geweest, waardoor dit van beperkt belang is voor het ontstaan van het ongeval. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 2 december 2021 omstreeks 14.41 uur heeft er op de A65 bij Berkel-Enschot in de gemeente Tilburg een verkeersongeval plaatsgevonden. Daarbij waren betrokken: verdachte als bestuurder van een bedrijfsbus met aanhanger en [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] als bestuurders van personenauto’s. Verdachte is daarbij achterop het voertuig van [slachtoffer 1] gebotst dat daardoor via de vangrail naar voren is geschoten en is gedraaid en daarna met de linker achterzijde tegen het voertuig van [slachtoffer 3] is gebotst. Verdachte is ook op de achterzijde van het voertuig van [slachtoffer 4] gebotst dat daardoor weer op de achterzijde van het voertuig van [slachtoffer 2] is gebotst. Als gevolg van dit ongeval is [slachtoffer 1] overleden en hebben [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] letsel opgelopen.
Artikel 6 WVW
De vraag die de rechtbank eerst moet beantwoorden, is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvan is pas sprake bij minimaal een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van een dergelijke (mate van) schuld hangt volgens vaste jurisprudentie af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Ook geldt dat in het algemeen een enkel moment van onoplettendheid niet betekent dat sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De meetlat waarlangs het optreden van de bestuurder wordt gelegd, bestaat uit de eisen die aan de gemiddeld oplettende en verstandige weggebruiker mogen worden gesteld. Blijft de verdachte daarbij aanzienlijk achter, dan handelt hij met de door artikel 6 WVW vereiste schuld.
Omstandigheden ter plaatse
Uit het dossier komt naar voren dat er eerder op 2 december 2021 omstreeks 14.10 uur ook een ongeval heeft plaatsgevonden op de A65. Op de vluchtstrook was hiervoor ongeveer 300 meter verder dan de plaats waar het onderhavige ongeval heeft plaatsgevonden een tekstkar geplaatst. Door de werkzaamheden in de berm en op de vluchtstrook naar aanleiding van dat ongeval, is er een korte file achter deze tekstkar ontstaan.
Van een plotselinge verkeersopstopping, zoals door de verdediging naar voren gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank echter niet gebleken. Zo heeft [getuige] verklaard dat hij met zijn vrachtwagen reed over de A65 en zag dat het verkeer stilstond en hij daarop ook stil is gaan staan en vervolgens zijn alarmlichten heeft aangezet. Er stond voor hem redelijk veel verkeer, maar dat ging weer rijden op het moment dat hij een doffe klap achter zich hoorde. Ook betrokkene [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zag dat er sprake was van een file waarop hij zijn alarmlichten heeft aangezet en op ruime afstand achter de vrachtwagen van [getuige] tot stilstand kwam. Verder heeft betrokkene [slachtoffer 4] nog verklaard dat hij vanwege file achter zijn voorganger is gestopt. Hij verklaart daar specifiek over dat dit in alle rust ging. Anders dan de verklaring van verdachte bevat het dossier geen verklaringen of aanknopingspunten waaruit blijkt dat er plotseling moest worden geremd. De rechtbank gaat dan ook niet van een dergelijke situatie uit. Temeer nu gebleken is dat diverse bestuurders die al stilstonden vóór verdachte, als waarschuwing voor het stilstaande verkeer hun alarmlichten hadden aangezet.
Gedragingen verdachte
Ondanks het voorgaande is verdachte met zijn bedrijfsbus en aanhanger achterop het voertuig van [slachtoffer 1] gebotst en daarna op het voertuig van [slachtoffer 4] waarop vervolgens een kettingbotsing is ontstaan. Daaruit concludeert de rechtbank dat verdachte niet voldoende heeft opgelet op het verkeer vóór hem en zijn voertuigcombinatie niet tijdig tot stilstand heeft gebracht. Deze tenlastegelegde gedragingen kunnen naar haar oordeel dan ook worden bewezen.
Verder is uit onderzoek gebleken dat verdachte op het moment van het ongeval met een indicatieve snelheid reed van 101 kilometer per uur, terwijl hij met een aanhanger slechts 90 kilometer per uur mocht rijden. Deze snelheid is op basis van het onderzoek aan het navigatiesysteem van verdachte vastgesteld. Deze vaststelling van de snelheid is weliswaar niet gevalideerd en daarmee indicatief, maar nu op basis van het onderzoek daarnaast blijkt dat deze past bij de aangetroffen sporen, de eindposities van de voertuigen en de deformatieschade, gaat de rechtbank wel van deze snelheid uit. Ook dit tenlastegelegde verwijt kan dus worden bewezen.
Tot slot is uit het onderzoek gebleken dat zowel de bedrijfsbus van verdachte als zijn aanhanger te zwaar waren beladen. De bedrijfsauto was met 770 kilogram te zwaar beladen en de aanhanger met 60 kilogram. Deze tenlastegelegde gedraging is daarmee ook bewezen.
Aanmerkelijke schuld
Uit het voorgaande volgt dus dat verdachte harder heeft gereden dan met zijn voertuigcombinatie was toegestaan die bovendien te zwaar was beladen, waarbij hij niet voldoende oplettend is geweest op het verkeer vóór hem en zijn voertuigcombinatie niet tijdig tot stilstand heeft gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gedragingen aan te merken als onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag en hebben daarmee een bijdrage geleverd aan het ongeval en de gevolgen daarvan. Met betrekking tot het te zwaar beladen zijn van de voertuigcombinatie en met name van de bedrijfsauto, constateert de rechtbank dat de politie heeft gerelateerd dat dit waarschijnlijk geen invloed heeft gehad op het ontstaan van het ongeval, maar zeer waarschijnlijk wel op de gevolgen. De rechtbank overweegt hierover dat het ongeval wellicht ook zou hebben plaatsgevonden in het geval de combinatie niet te zwaar beladen was. Toch is zij van oordeel dat deze omstandigheid in combinatie met de overige gedragingen heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. De ervaring leert immers dat hoe zwaarder een voertuig is, hoe langer de remweg daarvan wordt. Dat geldt te meer wanneer een voertuig door de fabrikant niet bestemd is voor een dergelijke belasting. Een hogere snelheid maakt dat die remweg alleen maar langer wordt. Verdachte had door de te zware voertuigcombinatie en de hogere snelheid dus een langere remweg die er naar het oordeel van de rechtbank in combinatie met zijn onoplettendheid voor heeft gezorgd dat verdachte zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen. Van een enkel verwijt dat verdachte niet tijdig zijn voertuigcombinatie tot stilstand heeft gebracht zoals door de verdediging betoogd, is aldus geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de combinatie van de bewezen gedragingen sprake is van aanmerkelijke onoplettendheid en onvoorzichtigheid in de zin van artikel 6 WVW.
Artikel 5 WVW
Bij de beoordeling van de overtreding van artikel 6 WVW zijn de gedragingen van verdachte reeds beschreven. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte met deze gedragingen gevaar en hinder op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verdachte aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden en schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW en tevens gevaar en hinder op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. Als gevolg hiervan is [slachtoffer 1] overleden en hebben [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zodanig letsel opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Het primair tenlastegelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 2 december 2021 te Berkel-Enschot (gemeente Tilburg), als bestuurder van een voertuig (bedrijfsbus inclusief aanhanger), daarmee rijdende op de weg, de A65, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend,
- met een te zwaar beladen bedrijfsbus en aanhangwagen,
- met een hogere snelheid dan de voor motorrijtuigen met aanhangwagen toegestane maximumsnelheid van 90 kilometer per uur (te weten ongeveer 101 km/uur) gereden en
niet voldoende zijn aandacht gericht en/of gericht gehouden op het voor hem gelegen weggedeelte van de rijbaan van genoemde Rijksweg en
- niet tijdig het door hem bestuurde motorrijtuig afgeremd en/of tot stilstand gebracht, (mede) waardoor het door hem, verdachte bestuurder motorrijtuig in aanrijding/botsing is gekomen met een personenauto (Toyota IQ met
[kenteken 1] ) en vervolgens in botsing is gekomen met een personenauto (Audi E Tron met [kenteken 2] ) waardoor een kop- en staartbotsing is ontstaan met meerdere personenauto’s, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden en door welk verkeersongeval aan [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten: spierklachten in de nek en blauwe plekken op de linker bovenarm, en aan [slachtoffer 3] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten: distorsie van de nek, contusie van het bovenbeen, en [slachtoffer 4] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten: nekklachten
en
op 2 december 2021 te Berkel-Enschot (gemeente Tilburg), als bestuurder van een voertuig (bedrijfsbus inclusief aanhanger), daarmee rijdende op de weg, de A65, zich zodanig heeft gedragen dat door zijn gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd, immers heeft hij
- met een te zwaar beladen bedrijfsbus en/of aanhangwagen,
- met een hogere snelheid dan de voor motorrijtuigen met aanhangwagen toegestane maximumsnelheid van 90 kilometer per uur (te weten ongeveer 101 km/uur) gereden en
- niet voldoende zijn, verdachtes, aandacht gericht en/of gericht gehouden op het voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van de rijbaan van genoemde Rijksweg en
- niet tijdig het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig afgeremd en/of tot stilstand gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 50 uur, te vervangen door 25 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (verder: OBM) van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Hij houdt daarbij rekening met de enorme impact van het ongeval op het eigen leven van verdachte en zijn handelen naar de slachtoffers toe, waaronder de brief aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] en de geslaagde mediation met een van de slachtoffers. Op grond hiervan is een milde straf gerechtvaardigd. Het blanco strafblad op het gebied van verkeersfeiten weegt hij daarbij niet mee omdat verdachte in een bedrijfsauto rijdt waarvan eventuele boetes niet op eigen naam worden geregistreerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring van één van de tenlastegelegde varianten bepleit de verdediging bij de strafoplegging geen hogere taakstraf op te leggen dan is geëist. Dit vanwege het werk van verdachte waarvoor hij soms wel zestig uren per week maakt. Wanneer de rechtbank wel een hogere taakstraf aangewezen acht, wordt verzocht om dat hogere deel als geldboete op te leggen. Daarnaast wordt naar voren gebracht dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Hij is kostwinner en kan met het gezin net rondkomen. Zonder zijn werk is er geen inkomen voor het gezin. De verdediging verzoekt daarbij rekening te houden met de nog altijd dagelijkse impact van het ongeval op het leven van verdachte en het grote schuldgevoel dat hij heeft. Verder wordt gewezen op het blanco strafblad van verdachte voor wat betreft verkeersfeiten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft met zijn bedrijfsbus met aanhanger een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt, waardoor [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zodanig letsel hebben opgelopen dat daardoor tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van hun normale bezigheden is ontstaan. Het te zwaar beladen zijn, het harder rijden dan toegestaan, het niet voldoende opletten en daardoor niet tijdig tot stilstand komen, heeft geresulteerd in aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag en het gevaar en hinder veroorzaken op de weg. Daarmee heeft verdachte zich onvoldoende rekenschap gegeven van de verantwoordelijkheid die hij heeft als bestuurder van een motorvoertuig ten opzichte van andere verkeersdeelnemers en zo de verkeersveiligheid en de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar gebracht. Dit gevaar heeft zich in dit geval ook verwezenlijkt. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank overweegt in het kader van de overtreding van artikel 6 WVW dat strafoplegging niet alleen plaatsvindt met inachtneming van de gevolgen van de gemaakte verkeersfout, maar vooral ook moet worden afgezet tegen de ernst van die gemaakte verkeersfout en de mate van schuld daaraan van verdachte. In dit geval draagt de verkeersfout van verdachte aldus de gradatie van aanmerkelijke schuld. Dat is de lichtste variant bij artikel 6 WVW. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS geven hiervoor bij een dodelijk slachtoffer als uitgangspunt een taakstraf van 240 uur en een rijontzegging van één jaar.
De rechtbank houdt verder rekening met het strafblad van de verdachte van 9 maart 2023 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank weegt daarnaast in strafverminderende zin mee, dat ter zitting is gebleken dat verdachte nog altijd erg is aangeslagen door het ongeval. Het ongeval heeft tot de dag van vandaag grote impact op het leven van niet alleen verdachte, maar ook op dat van zijn gezin. Hij voelt zich erg schuldig naar de slachtoffers en heeft er spijt van dat het ongeval heeft plaatsgevonden. Zijn betrokkenheid naar de slachtoffers heeft hij getoond door naar hen allen een brief te schrijven en open te staan voor mediation. Verdachte heeft zo zijn verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedragingen.
Daarbij is gebleken dat de nabestaanden van [slachtoffer 1] geen behoefte hadden aan mediation maar dat zij wel een brief aan verdachte hebben geschreven waarin zij hem onder meer laten weten dat zij het belangrijk vinden dat verdachte niet levenslang de gevolgen draagt van de door hem gemaakte menselijke fout. Daarom vergeven zij hem en hopen zij dat de brief hem helpt bij de verwerking van het ongeval. Daarnaast heeft er met het slachtoffer [slachtoffer 4] een geslaagde mediation plaatsgevonden, waarin [slachtoffer 4] heeft laten weten dat oplegging van een straf voor hem geen toegevoegde waarde meer heeft.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop sinds het ongeval en dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij nog steeds werkzaam is als zzp’er met een klussenbedrijf, dat hij kostwinner is voor zijn gezin, hij zich verhuurt aan [bedrijf] en hij zijn rijbewijs daarvoor nodig heeft.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf onvoldoende recht doet aan met name de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de geslaagde mediation. Zij is namelijk van oordeel dat het niet aangewezen is om aan verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen. Zij zal daarom zowel de geëiste taakstraf als de rijontzegging voorwaardelijk aan verdachte opleggen.
Nu artikel 5 WVW een overtreding betreft, moet de rechtbank daarvoor een aparte straf opleggen. Zij is echter van oordeel dat het opleggen van een straf voor deze overtreding niet opportuun is gelet op de eendaadse samenloop met artikel 6 WVW en in het licht van de daarvoor opgelegde straf. De rechtbank zal verdachte daarom voor deze overtreding schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 6, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
De eendaadse samenloop van:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
en
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van zes maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat voor de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 maart 2023.
Mr. Collombon is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.