ECLI:NL:RBZWB:2023:2130

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
10057814 CV EXPL 22-2465 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de bezitter van een niet-verzekerde auto na een ongeval

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de bezitter van een auto aansprakelijk gesteld voor schade veroorzaakt door een ongeval met een niet-verzekerde auto. De zaak betreft een ongeval dat plaatsvond op 18 augustus 2020, waarbij de bestuurder van de auto, die op naam stond van de gedaagde, schade toebracht aan een andere auto en vervolgens de plaats van het ongeval verliet zonder een schadeaangifteformulier in te vullen. De benadeelde heeft aangifte gedaan bij de politie en het Waarborgfonds heeft de benadeelde op 15 maart 2021 schadeloos gesteld voor de geleden schade. Het Waarborgfonds heeft de gedaagde aansprakelijk gesteld voor het schadebedrag van € 1.990,60, maar de gedaagde heeft slechts een deel van dit bedrag betaald en is in gebreke gebleven met de restbetaling.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde, als bezitter van de auto, verzekeringsplichtig was en dat het Waarborgfonds terecht aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van de schade. De gedaagde voerde verweer door te stellen dat hij niet de bestuurder was ten tijde van het ongeval, maar de kantonrechter oordeelde dat dit niet relevant was, aangezien de gedaagde de bezitter van de auto was en dus verantwoordelijk voor de verzekering. De kantonrechter heeft de vordering van het Waarborgfonds toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 2.153,60, inclusief buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, en heeft de gedaagde ook in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10057814 \ CV EXPL 22-2465
Vonnis van 29 maart 2023
in de zaak van
de stichting
STICHTING WAARBORGFONDS MOTORVERKEER,
gevestigd te Rijswijk NH,
eisende partij,
hierna te noemen: het Waarborgfonds,
gemachtigde: PVU Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 september 2022 en de hierin genoemde stukken,
- de mondelinge behandeling van 28 februari 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. [gedaagde] is niet ter zitting verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 18 augustus 2020 heeft de bestuurder van een auto met [kenteken] (hierna te noemen: de auto) een ongeval veroorzaakt en daarbij schade veroorzaakt aan een auto van iemand anders (hierna: de benadeelde). De bestuurder heeft na het ongeval geen schadeaangifteformulier ingevuld en is weggereden. De benadeelde heeft aangifte gedaan bij de politie. De auto De auto dat moment op naam van [gedaagde] en was niet WA-verzekerd.
2.2.
Het Waarborgfonds heeft de benadeelde op 15 maart 2021 schadeloos gesteld voor de geleden schade.
2.3.
Per brief van 30 april 2021 heeft het Waarborgfonds [gedaagde] , als degene op wiens naam de auto in het kentekenregister stond ingeschreven ten tijde van het ongeval, aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 1.990,60.
2.4.
[gedaagde] heeft met het Waarborgfonds een betalingsregeling getroffen voor betaling van het schadebedrag. [gedaagde] heeft in totaal € 200,00 voldaan. Ondanks sommatie heeft [gedaagde] het restant niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
Het Waarborgfonds vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.790,60, vermeerderd met rente en kosten. Hieraan wordt het volgende ten grondslag gelegd.
[gedaagde] was op 18 augustus 2020 de bezitter van de auto. De auto stond op dat moment ook op zijn naam ingeschreven in het kentekenregister. [gedaagde] was daarom verzekeringsplichtig. Nu de auto niet was verzekerd ten tijde van het ongeval, heeft de benadeelde het Waarborgfonds aangesproken en heeft het Waarborgfonds [gedaagde] aangesproken voor betaling van het schadebedrag. Partijen hebben een betalingsregeling afgesproken, welke [gedaagde] deels is nagekomen. Het Waarborgfonds maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten, nu [gedaagde] ondanks meerdere brieven niet tot betaling van het restant is overgegaan.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Waarborgfonds. Hij voert hiertoe aan dat hij niet de bestuurder van de auto was ten tijde van het ongeval. De bestuurder dient het schadebedrag te vergoeden. De naam van de bestuurder heeft [gedaagde] aan zowel het Waarborgfonds als de politie doorgegeven.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 28 februari 2023. [gedaagde] is, hoewel daartoe opgeroepen, niet verschenen. Op grond van artikel 88 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de kantonrechter uit het niet-verschijnen ter terechtzitting de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. In dit geval verbindt de kantonrechter aan dit niet-verschijnen van [gedaagde] op de zitting de gevolgtrekking dat de nadere toelichtingen van het Waarborgfonds ter zitting als niet weersproken worden beschouwd.
4.2.
In beginsel zijn de bezitter en degene op wiens naam dit in het kentekenregister is ingeschreven verplicht voor een auto een verzekering te sluiten en in stand te houden. Als een plicht tot verzekering niet is nagekomen en met het betreffende motorrijtuig schade is veroorzaakt, kan de benadeelde partij via het Waarborgfonds een recht op schadevergoeding geldend maken. Het Waarborgfonds heeft op haar beurt een recht van verhaal tegen degene die zijn verplichting tot verzekering niet is nagekomen.
4.3.
[gedaagde] was op grond van de wet verzekeringsplichtig. [gedaagde] was namelijk de bezitter van de auto en deze stond op zijn naam ingeschreven in het kentekenregister. Dat de auto was uitgeleend aan een derde, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Zoals volgt uit de verklaring van [gedaagde] was de auto uitgeleend met als doel deze voor hem te verkopen. Deze derde was dus slechts de houder en niet de bezitter van de auto. Van andere omstandigheden waaruit volgt dat de derde in plaats van [gedaagde] gehouden was om de auto te verzekeren is niet gebleken.
4.4.
Aangezien [gedaagde] verzekeringsplichtig was voor de auto, heeft het Waarborgfonds op grond van de wet (artikel 27 lid 1 sub b van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen) terecht [gedaagde] aangesproken tot betaling van de door haar uitgekeerde schadevergoeding. Omdat de hoogte van (het restant van) de hoofdsom niet door [gedaagde] is betwist, zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van € 1.790,60.
4.5.
[gedaagde] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente. Aangezien aan de vereisten van artikel 6:119 BW is voldaan, wordt deze rente toegewezen.
4.6.
Het Waarborgfonds heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter is daaraan voldaan, zodat het gevorderde bedrag van € 363,00 zal worden toegewezen.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
1.790,60
- buitengerechtelijke incassokosten
363,00
+
Totaal
2.153,60
4.8.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Het Waarborgfonds heeft zich tijdens de mondelinge behandeling niet laten bijstaan door haar gemachtigde. Daarom zal slechts één punt salaris gemachtigde worden toegekend voor het opstellen van de dagvaarding. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van het Waarborgfonds als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
129,74
- griffierecht
365,00
- salaris gemachtigde
199,00
(1 punt × € 199,00)
Totaal
693,74

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan het Waarborgfonds te betalen een bedrag van € 2.153,60, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.790,60 met ingang van 30 april 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van het Waarborgfonds tot dit vonnis vastgesteld op € 693,74,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.