ECLI:NL:RBZWB:2023:2128

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_1311
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet na beëindiging van dienstverband

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres inzake haar recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2023 op zitting behandeld, waarbij eiseres en een vertegenwoordiger aanwezig waren. Het UWV is niet verschenen. Eiseres, die eerder als gastvrouw B werkte, heeft haar dienstverband bij [naam bedrijf 1] beëindigd en een nieuwe arbeidsovereenkomst bij [naam bedrijf 2] aangegaan. Ze heeft een WW-uitkering aangevraagd, maar het UWV heeft deze geweigerd omdat eiseres verwijtbaar werkloos zou zijn. Eiseres stelt dat ze ontslag heeft genomen vanwege onzekerheid over haar contractverlenging en de zware fysieke eisen van haar werk. Het UWV betwist dit en stelt dat er geen reëel vooruitzicht op een langdurig dienstverband bij [naam bedrijf 2] was. De rechtbank concludeert dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden, omdat zij geen voldoende bewijs heeft geleverd voor een reëel uitzicht op een dienstverband van ten minste 26 weken. De rechtbank oordeelt dat de werkloosheid aan eiseres kan worden verweten, en bevestigt de beslissing van het UWV om de uitkering niet uit te betalen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1311

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.P.J.M. van Gestel),
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres inzake haar recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres en [naam vertegenwoordiger] , als waarnemer van gemachtigde. Het UWV is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
2. Eiseres is op 24 juni 2019 als gastvrouw B in dienst getreden bij [naam bedrijf 1] . Eiseres werkte daar op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 23 juni 2020 en voor gemiddeld 24 uur per week.
Op 1 april 2020 is dit dienstverband op verzoek van eiseres geëindigd. Per diezelfde datum heeft eiseres met [naam bedrijf 1] een oproepcontract gesloten voor de duur van 12 maanden.
Daarnaast is eiseres per 1 april 2020 in dienst getreden bij [naam bedrijf 2] . Deze arbeidsovereenkomst geldt voor vier maanden en kent een arbeidsomvang van 50%.
Eiseres heeft op 26 juli 2020 een WW-uitkering aangevraagd per 3 augustus 2020.
Met het besluit van 6 augustus 2020 (primair besluit) heeft het UWV aan eiseres een WW-uitkering toegekend, maar haar tevens medegedeeld dat deze niet wordt uitbetaald omdat eiseres verwijtbaar werkloos wordt geacht.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 11 februari 2021 (bestreden besluit) is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Standpunt eiseres
Eiseres heeft aangevoerd dat zij ontslag heeft genomen bij [naam bedrijf 1] omdat haar kenbaar was gemaakt dat het nog niet zeker was dat haar contract verlengd kon worden. Als dit al zou gebeuren, zou het voor minder uren zijn. Eiseres is daarom met [naam bedrijf 2] een arbeidsovereenkomst aangegaan. Het lag in de lijn der verwachting dat het contract van eiseres verlengd zou worden in het nieuwe schooljaar, zodat er een reëel vooruitzicht op een dienstverband van ten minste 26 weken was. Door COVID-19 zijn de werkzaamheden stil komen te liggen. Er kan niet gesproken worden van verwijtbare werkloosheid. Het risico is door de overstap van de ene naar de andere werkgever niet vergroot. Niet gesteld kan worden dat eiseres in dienst van [naam bedrijf 1] was gebleven als het tijdelijke contract zou zijn verlengd na 23 juni 2020. Van enige benadeling kan niet worden gesproken nu de arbeidsovereenkomst bij [naam bedrijf 2] later is beëindigd dan dat het tijdelijke contract bij [naam bedrijf 1] zou aflopen. Eiseres stelt dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de juistheid van de stelling dat het dienstverband van eiseres na 23 juni 2020 zou zijn verlengd.
Omdat er bij het werken in de zorg geen regelmaat is en het werk lichamelijk zwaar kan zijn, is eiseres verder gaan solliciteren. Bij [naam bedrijf 2] waren het regelmatige tijden. Het is juist dat het in principe een tijdelijke functie was, maar de kans was zeer groot dat deze na de zomervakantie (bij goed functioneren) gewoon verlengd zou worden. Omdat eiseres midden in het schooljaar instapte, was een kort contract een logisch gevolg. Omdat eiseres veel vakantie zou hebben, is zij een nul-urencontract aangegaan bij [naam bedrijf 1] . Eiseres is nog steeds aan het zoeken naar een passender baan, zowel binnen als buiten [naam bedrijf 1] , maar dit wil niet lukken. Inmiddels heeft zij de diagnose fibromyalgie gekregen. Eiseres heeft een lichtere baan bij [naam bedrijf 2] aangenomen om te voorkomen dat zij weer in de Ziektewet terecht zou komen. Volgens eiseres is er slechts sprake van aannames van het UWV ten aanzien van de contractverlenging. Gelet op het feit dat eiseres aangeeft dat de onregelmatige tijden en het soms te zwaar fysieke werk bij [naam bedrijf 1] haar opbrak, is het maar de vraag of haar contract zou zijn verlengd.
Standpunt UWV
Het UWV is van mening dat eiseres bij [naam bedrijf 2] geen reëel vooruitzicht op een dienstverband van ten minste 26 weken had. Gelet op de omstandigheden in het geval van eiseres is het UWV van mening dat de baanwisseling leidt tot de conclusie dat eiseres ter zake de werkloosheid een verwijt treft. In de op 27 januari 2021 door de personeelsfunctionaris van [naam bedrijf 2] toegezonden arbeidsovereenkomst van 6 april 2020 staat dat het dienstverband is aangegaan voor bepaalde tijd met ingang van 1 april 2020 tot en met 31 juli 2020 op grond van een tijdelijk beschikbare formatie. Voorts is door de personeelsfunctionaris van [naam bedrijf 2] op 27 januari 2021 telefonisch medegedeeld dat eiseres geen perspectief is geboden op verlenging van het tijdelijk dienstverband omdat het ging om een tijdelijk beschikbare formatie. Daarnaast is door de adviseur HRM van [naam bedrijf 1] op 10 februari 2021 via e-mail medegedeeld dat er vanuit kan worden gegaan dat er geen twijfels waren over het functioneren van eiseres, aangezien haar een oproepcontract is aangeboden. Binnen de organisatie zijn frequent vacatures voor woonondersteuners (de functie van eiseres bij [naam bedrijf 1] ), ook ten tijde in geding. Het is standaardbeleid van [naam bedrijf 1] om eerst een tijdelijk dienstverband en pas daarna een vast dienstverband aan te bieden. Het standpunt dat de arbeidsovereenkomst met [naam bedrijf 1] ook na 23 juni 2020 verlengd zou worden, wordt naar de mening van het UWV ondersteund door de feitelijke werkzaamheden die eiseres is blijven verrichten voor [naam bedrijf 1] . Gedurende de periode dat eiseres bij [naam bedrijf 2] werkzaam was, heeft zij tussen de 22 tot 42 uur per maand bij [naam bedrijf 1] gewerkt. Vanaf 1 september 2020 heeft eiseres meer uren voor [naam bedrijf 1] gewerkt dan zij voor haar ontslagname per 1 april 2020 werkzaam was.
Het UWV erkent dat de adviseur HRM van [naam bedrijf 1] heeft aangegeven dat er sprake is van een veronderstelling dat het contract van eiseres zou worden verlengd, maar daarbij is aangegeven dat er geen twijfels over het functioneren van eiseres waren en dat er op dat moment frequent vacatures voor woonondersteuners waren. Het standpunt van het UWV dat het contract verlengd zou worden, wordt mede ondersteund door de feitelijke werkzaamheden die eiseres is blijven verrichten voor [naam bedrijf 1] . Het UWV merkt op dat eiseres nog steeds in dienst van [naam bedrijf 1] is. De arbeidsovereenkomst is inmiddels omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Oordeel rechtbank
Een werknemer is in beginsel verwijtbaar werkloos als de werknemer zelf ontslag neemt. Dit is ook het geval als de werknemer ontslag neemt om een andere baan te beginnen.
Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] volgt, dat indien de werkloosheid uit de nieuwe dienstbetrekking niet verwijtbaar is, geen onderzoek naar de redenen van de baanwisseling behoeft te worden gedaan indien ten tijde van die baanwisseling een reëel vooruitzicht bestond op een dienstverband van ten minste 26 weken in een ongeveer gelijke omvang als in de dienstbetrekking die beëindigd wordt. Daarbij is niet de juridische vorm waarin de relatie tussen werknemer en werkgever gestalte heeft gekregen doorslaggevend, maar de materiële inhoud van de door hen gemaakte afspraken. Eerst indien moet worden vastgesteld dat dit reële vooruitzicht niet bestond, is er reden om te bezien of de omstandigheden die aanleiding waren voor de baanwisseling moeten leiden tot het oordeel dat de werknemer ter zake van de werkloosheid een verwijt treft. Daarbij dienen de persoonlijke beweegredenen van de werknemer om van baan te wisselen en de omvang van het door hem genomen risico om een beroep te moeten doen op een uitkering op grond van de WW in ogenschouw te worden genomen.
Het vorenstaande betekent dat in dit geval moet worden beoordeeld of eiseres ten tijde van haar ontslagname bij [naam bedrijf 1] een reëel vooruitzicht had op een dienstverband van ten minste 26 weken in ongeveer gelijke omvang. Op dat moment heeft eiseres immers door haar ontslagname een werkloosheidsrisico genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de gedingstukken niet dat eiseres ten tijde van haar ontslagname bij [naam bedrijf 1] op 9 maart 2020 een reëel uitzicht had op een dienstverband van ten minste 26 weken in ongeveer gelijke omvang. Eiseres is op 1 april 2020 gaan werken bij [naam bedrijf 2] op basis van een arbeidsovereenkomst voor vier maanden. In de overeenkomst staat vermeld dat het om een dienstverband voor bepaalde tijd gaat op grond van een tijdelijk beschikbare formatie. Het UWV heeft telefonisch contact opgenomen met mevrouw [naam vrouw] van [naam bedrijf 2] ( [naam vrouw] ). Laatstgenoemde heeft verklaard dat het een tijdelijk dienstverband betrof voor de duur van vier maanden en dat er geen perspectief is geboden op verlenging van het dienstverband, omdat het om een tijdelijk beschikbare formatie ging.
Eiseres heeft geen andere gegevens dan wel verklaringen overgelegd waaruit blijkt dat zij bij [naam bedrijf 2] wel een reëel uitzicht had op werk voor tenminste 26 weken. De enkele stelling van eiseres dat [naam bedrijf 2] contracten afsluit gedurende de looptijd van een schooljaar, is in dit verband onvoldoende. In dit verband hecht de rechtbank waarde aan hiervoor aangehaalde verklaring van [naam vrouw] dat eiseres geen perspectief is geboden op verlenging van het dienstverband. Voor het standpunt van eiseres dat het in de lijn der verwachting lag dat het contract van eiseres verlengd zou worden voor het nieuwe schooljaar, ziet de rechtbank dan ook geen aanknopingspunten.
Nu niet gebleken is dat er een reëel vooruitzicht bestond op een dienstbetrekking met een duur van ten minste 26 weken, dient te worden bezien of de omstandigheden die aanleiding waren voor de ontslagname bij [naam bedrijf 1] moeten leiden tot het oordeel dat eiseres ter zake van de werkloosheid een verwijt treft.
Vaststaat dat eiseres ontslag heeft genomen uit een dienstbetrekking voor bepaalde tijd, voor de duur van twaalf maanden. Eiseres heeft verklaard dat zij ontslag heeft genomen omdat het werk bij [naam bedrijf 1] fysiek (te) zwaar was en vanwege de onregelmatige werktijden.
Eiseres heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van lichamelijke klachten, waaronder fibromyalgie, waardoor de werkzaamheden bij [naam bedrijf 1] (te) zwaar voor haar werden. Reeds hierom wordt aan deze stelling door de rechtbank voorbij gegaan.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat niet is gebleken van zodanige bezwaren dat voortzetting van de dienstbetrekking niet van eiseres kon worden gevergd. Van een acute noodzaak noch van reële en begrijpelijke bezwaren tegen voortzetting van de dienstbetrekking en/of de werkzaamheden die niet binnen redelijke termijn waren op te lossen, is niet gebleken. De ontslagname per 1 april 2020 bij [naam bedrijf 1] is naar het oordeel van de rechtbank dan ook als verwijtbaar te beschouwen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden. In wat eiseres heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat die werkloosheid haar niet in overwegende mate kan worden verweten. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat haar ontslagname werd ingegeven door de omstandigheid dat zij het fysiek zware werk en de onregelmatige werktijden niet langer vol kon houden, merkt de rechtbank op dat deze stelling zich moeilijk verhoudt met het feit dat eiseres hetzelfde werk is blijven doen. Voor zover eiseres stelt dat zij dit werk inmiddels op flexibele basis kan uitvoeren, merkt de rechtbank op dat gesteld noch gebleken is dat een dergelijke vorm niet eerder bespreekbaar was bij [naam bedrijf 1] . Nu uit de gedingstukken en verklaring ter zitting blijkt dat eiseres tot op heden naar volle tevredenheid op oproepbasis werkzaam is bij [naam bedrijf 1] , ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat de werkloosheid van eiseres niet verwijtbaar is. Het UWV heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht en op goede gronden eiseres een WW-uitkering toegekend, maar geweigerd deze uit te betalen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 30 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage – wettelijk kader

Werkloosheidswet (WW)
Ingevolge artikel 24, eerste lid en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Ingevolge artikel 24, tweede lid en onder b, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de WW brengt het UWV een bedrag blijvend op de uitkering in mindering indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of onderdeel b, onder 3, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het UWV de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 24 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2443