4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Voorafgaand aan de verwijten onder de feiten 1, 2 en 3
In de avond van 24 januari 2022 is verdachte naar de woning van [benadeelde 1] in [plaats 1] gereden. Zij was weliswaar zijn ex-vriendin, maar op dat moment ook drie maanden zwanger van verdachte. [benadeelde 1] was thuis met haar negenjarige dochter en had een vriend, [benadeelde 2] , op bezoek. Verdachte heeft in ieder geval via de brievenbus tegen de dochter geroepen of zij het normaal vindt dat haar moeder alweer een ander heeft terwijl ze een baby van verdachte in haar buik heeft. [benadeelde 1] heeft de politie gebeld, maar toen die ter plaatse kwam, was verdachte al verdwenen. Daarna is [benadeelde 1] met [benadeelde 2] in haar auto op zoek gegaan naar verdachte, waarbij zij uiteindelijk ook naar zijn woning in [plaats 2] zijn gereden. Toen verdachte thuis kwam met zijn auto zag hij [benadeelde 1] en is haar achterna gereden. Tijdens en na afloop van de daarop volgende rit zou volgens [benadeelde 1] en [benadeelde 2] het een en ander hebben plaatsgevonden, wat is ten laste gelegd als de feiten 1, 2 en 3 op de dagvaarding. Verdachte ontkent dit grotendeels en/of heeft een andere lezing.
De rechtbank dient te onderzoeken en de vraag te beantwoorden of er zowel wettig als overtuigend bewijs is voor de vijf ten laste gelegde feiten. Daartoe zal de rechtbank de feiten 1, 2 en 3 afzonderlijk bespreken.
Feit 1 de poging tot zware mishandeling
De rechtbank stelt op basis van de afgelegde verklaringen van verdachte, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en de foto’s van de beschadigde auto van [benadeelde 1] (Kia) en de beschadigde auto van verdachte (Audi) vast dat beide auto’s een aantal keren tegen elkaar aan zijn gereden. Uit het dossier wordt echter onvoldoende duidelijk hoe die aanrijdingen tot stand zijn gekomen.
In het eindproces-verbaal staat expliciet dat - na overleg met de forensische opsporing - op basis van de schade aan de voertuigen niet valt vast te stellen wie welk aandeel heeft gehad. De schade past zowel in de lezing van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] dat verdachte hen heeft aangereden en gesneden als in de lezing van verdachte dat [benadeelde 1] tegen hem is gereden. In het dossier ontbreken stukken die op een objectieve en/of verifieerbare wijze iets kunnen zeggen over de wijze waarop die aanrijdingen tot stand zijn gekomen.
Verdachte heeft weliswaar camerabeelden gemaakt van de achtervolging, maar de beelden in het dossier zijn niet compleet en met name van de aanrijdingen zelf is niets te zien. In die zin kan de rechtbank de camerabeelden niet als doorslaggevend redengevend zien. De verklaring van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] op hun beurt zijn niet alleen onderling op een aantal punten tegenstrijdig, maar ook hun eigen verklaringen zijn verschillend en op sommige punten tegenstrijdig. Dit tast de betrouwbaarheid van hun verklaringen aan. Anders gezegd, de rechtbank kan daarom niet zonder meer van hun verklaringen uitgaan.
De officier van justitie stelt dat de 112-melding van [benadeelde 2] steun biedt aan het scenario dat verdachte [benadeelde 1] heeft aangereden en van de weg heeft gereden. De rechtbank stelt echter vast dat [benadeelde 2] volgens zijn eigen verklaring (en die van [benadeelde 1] ) een groot gedeelte van de achtervolging met een jas over zijn hoofd zat en niet heeft kunnen zien wat er precies gebeurde. Veel van wat volgens [benadeelde 2] gebeurde, hoorde hij uit de mond van [benadeelde 1] . Uit zijn verklaring van 26 januari 2022 zou zelfs op te maken kunnen zijn dat hij onder de jas lag toen hij de 112-melding deed. Deze omstandigheid - mede in het licht van de wisselende en deels tegenstrijdige verklaringen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] - maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de 112-melding geen overtuigend steunbewijs biedt voor het scenario dat verdachte degene is die de aanrijding heeft veroorzaakt.
Anders dan de officier van justitie concludeert de rechtbank dat er weliswaar wettig bewijs aanwezig is, maar dat dit bewijs de rechtbank onvoldoende overtuigt van een van beide scenario’s en derhalve ook niet van het scenario dat verdachte opzettelijk [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft aangereden en van de weg heeft gereden. Gelet hierop zal verdachte van feit 1 worden vrijgesproken.
De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat zelfs indien wel wettig én overtuigend bewezen had kunnen worden verklaard dat verdachte de auto van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] had aangereden en van de weg had gereden, het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet bewezen had kunnen worden. De rechtbank heeft immers in het dossier geen informatie aangetroffen over de wijze waarop de aanrijdingen precies plaatsvonden en de precieze locaties en de snelheid ten tijde van die aanrijdingen. Bij gebrek aan die informatie kan niet vastgesteld worden dat bij een of meer aanrijdingen op zijn minst de aanmerkelijke kans aanwezig was dat de auto van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zodanig werd geraakt dat de inzittenden zwaar lichamelijk letsel zouden hebben kunnen oplopen.
Feit 2 de mishandelingen
De feitelijke handelingen die beschreven worden onder feit 2 vonden plaats toen zowel verdachte als [benadeelde 1] en [benadeelde 2] uit hun auto’s waren gestapt. Verdachte ontkent die handelingen. De rechtbank bespreekt ze hierna afzonderlijk.
Steken of snijden met schaar
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte met een schaar (of ander scherp of puntig voorwerp) in het lichaam van [benadeelde 2] en in de hals/nek van [benadeelde 1] heeft gestoken/gesneden.
Door [benadeelde 1] en [benadeelde 2] wordt over het gebruik van een schaar door verdachte verklaard, maar de rechtbank is er onvoldoende van overtuigd dat er daadwerkelijk een schaar of ander scherp of puntig voorwerp is gebruikt. Anders dan gesteld door verbalisanten kan de rechtbank op de camerabeelden van verdachte niet zien dat hij een schaar in zijn handen had.
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] verklaren ook niet duidelijk over het steken met een schaar. Zo verklaart [benadeelde 1] alleen dat zij zag dat [benadeelde 2] met een schaar werd gestoken, maar verklaart zij niet waar [benadeelde 2] dan werd gestoken met die schaar. [benadeelde 2] zelf heeft verklaard dat verdachte hem met een schaar heeft willen steken, maar hij verklaart ook dat hij die schaar niet heeft gezien omdat hij zichzelf afschermde met een jas. Even later verklaart hij dat je kon zien dat hij met een schaar was gestoken aan de kleine wondjes in zijn zij. Er is echter geen letselfoto waarop verwondingen in de zij van [benadeelde 2] te zien zijn. Er zitten weliswaar foto’s in het dossier waarop enig letsel waar te nemen is bij [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Daarop is echter onvoldoende duidelijk te zien of dit letsel afkomstig is of kan zijn van het steken/snijden met een schaar. Ook niet is gebleken dat in of bij de auto van verdachte of in of bij de auto van [benadeelde 1] een schaar is aangetroffen waarmee [benadeelde 1] en [benadeelde 2] door verdachte gesneden of gestoken zouden kunnen zijn. Tot slot zitten er ook geen kort na 24 januari 2022 opgemaakte medische verklaringen in het dossier die ondersteuning kunnen bieden aan het steken/snijden met een schaar of een ander scherp en/of puntig voorwerp.
Slaan met ijzeren voorwerp
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte met een ijzeren voorwerp (zoals een bahco of een koevoet) tegen de ribben of het bovenlichaam van [benadeelde 2] heeft geslagen. Alleen [benadeelde 1] verklaart hierover, terwijl [benadeelde 2] hier onduidelijk over is. Hij zegt het te hebben gevoeld alsof het een hard stuk ijzer was. Niet is gebleken dat in of bij de auto van verdachte of in of bij de auto van [benadeelde 1] ijzeren voorwerpen zijn aangetroffen waarmee [benadeelde 2] door verdachte geslagen zou kunnen zijn. Bovendien zit er geen medische verklaring of een relevante letselfoto in het dossier die een en ander kan ondersteunen.
Met de vuist slaan van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
Voor dit onderdeel van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat voldoende overtuigend bewijs ontbreekt in het dossier. Verdachte heeft dit feit ontkend en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn wisselend in hun verklaringen over het slaan met de vuist, met name over wanneer dat precies gebeurde en waar zij geslagen zijn. Daarnaast is [benadeelde 1] de enige die verklaart dat zij geslagen is door verdachte. Bovendien ontbreken ook hier letselfoto’s en medische verklaringen die ondersteuning bieden voor de aangiftes van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] op dit punt.
Conclusie
Op grond van de hierboven weergegeven overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte van alle onder feit 2 vermelde handelingen dient te worden vrijgesproken.
Feit 3 de bedreigingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]De rechtbank bespreekt hierna de verweten handelingen afzonderlijk.
Tonen vuurwapen
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte toen een vuurwapen heeft getoond aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] . Dit zou volgens [benadeelde 1] tijdens het rijden gebeurd moeten zijn. Verdachte ontkent dit. [benadeelde 2] verklaart pas tijdens zijn tweede verhoor over een vuurwapen, maar is daar niet voldoende duidelijk over. Er is ook overigens geen ander bewijsmiddel dat de verklaring van [benadeelde 1] ondersteunt.
Stekende bewegingen maken met schaar
Onder feit 2 heeft de rechtbank al geoordeeld dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte een schaar op ander puntig of scherp voorwerp in zijn handen heeft gehad. Alleen al om die reden kan niet bewezen worden dat verdachte daarmee stekende bewegingen gemaakt heeft.
Woordelijke bedreigingen
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte dreigend de woorden “ik schiet hem kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking heeft geuit. Verdachte heeft bij de politie bekend soortgelijke bedreigende woorden te hebben geroepen. Die woorden waren gericht aan [benadeelde 2] , waarmee de bedreiging van [benadeelde 2] met een misdrijf tegen het leven gericht is bewezen.
De andere onder feit 3 genoemde woordelijke bedreigingen acht de rechtbank evenals de officier van justitie wegens een gebrek aan voldoende (overtuigend) steunbewijs niet bewezen.
Feiten 4 en 5
De betreffende wapens, munitie en jammer zijn op 25 januari 2022 aangetroffen en in beslag genomen in de woning/berging van verdachte en verdachte heeft ter zitting bekend deze aanwezig te hebben gehad. Daarmee acht de rechtbank deze feiten wettig en overtuigend bewezen.