ECLI:NL:RBZWB:2023:2120

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
02-022099-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verbale bedreiging en wapenbezit met vrijspraak voor mishandeling en poging tot zware mishandeling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder verbale bedreiging, mishandeling en het voorhanden hebben van wapens. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor verbale bedreiging van een vriend van zijn ex-vriendin en voor het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie, een stroomstootwapen en een jammer zonder vergunning. De verdachte werd echter vrijgesproken van de beschuldigingen van mishandeling en poging tot zware mishandeling, omdat het bewijs hiervoor onvoldoende overtuigend was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de benadeelden tegenstrijdig waren en dat er geen objectief bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk de handelingen had verricht die hem ten laste waren gelegd. Ondanks de ernst van de feiten, zoals het bezit van een vuurwapen, legde de rechtbank een maximale taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand op, rekening houdend met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte en het lage recidiverisico. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten die aan de schade ten grondslag lagen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-022099-22
vonnis van de meervoudige kamer van 31 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. W.J.M. van der Putten, advocaat te Goirle

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft mr.
P. Grijpstra, advocaat in Breda, een toelichting gegeven op de ingediende verzoeken tot schadevergoeding.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1: op 24 januari 2022 heeft geprobeerd zijn ex-vriendin [benadeelde 1] en een vriend van haar [benadeelde 2] zwaar te verwonden door met zijn auto opzettelijk tegen de auto te rijden waarin [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zaten en die auto van de weg te rijden;
Feit 2: diezelfde dag [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft mishandeld door hen te steken en/of te slaan met een schaar of ander (scherp) voorwerp/gereedschap en hen te slaan met gebalde vuist;
Feit 3: diezelfde dag [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft bedreigd door hen een vuurwapen en een schaar te tonen en dreigende taal te uiten;
Feit 4: op 25 januari 2022 vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 5: diezelfde dag een jammer zonder vergunning voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de poging tot zware mishandeling van feit 1 wettig en overtuigend bewezen, namelijk dat verdachte meermalen met hoge snelheid tegen de auto waarin [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zaten is gereden en hun auto van de weg heeft gereden door tegen de zijkant van die auto te rijden. Daarmee heeft verdachte op zijn minst de kans aanvaard dat er een ongeluk zou ontstaan en daardoor zwaar lichamelijk letsel bij de inzittenden zou ontstaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , op de gebleken schade aan beide auto’s, op het proces-verbaal van de 112-melding van [benadeelde 2] en op de verklaring van [getuige] . De zinsnede onder feit 1 waarin het richten en/of tonen van een vuurwapen wordt vermeld is niet redengevend voor de poging tot zware mishandeling en kan worden weggestreept.
Van de mishandeling van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] van feit 2 acht de officier van justitie wettig en ook overtuigend bewezen dat verdachte [benadeelde 2] met een schaar in het lichaam heeft gestoken en [benadeelde 1] met een schaar in de hals heeft gesneden. Voorts acht hij bewezen dat verdachte [benadeelde 2] tegen het lichaam heeft geslagen. Het in het gezicht of op het hoofd slaan van [benadeelde 1] en het slaan van [benadeelde 2] met een baco, koevoet of ander ijzeren gereedschap of hard voorwerp acht de officier van justitie niet wettig en/of overtuigend bewezen.
Voor de bedreiging van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] van feit 3 acht de officier van justitie niet voldoende overtuigend bewijs aanwezig dat verdachte een vuurwapen of een voorwerp dat daarop lijkt heeft gericht of getoond aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] . Ook van het maken van stekende bewegingen maken met een schaar of ander scherp voorwerp als bedreigende feitelijkheid dient verdachte bij gebrek aan bewijs te worden vrijgesproken. Wel is er wettig en overtuigend bewijs voor de verbale bedreiging bestaande uit de woorden “ik schiet je kapot”. Voor de andere onder feit 3 opgenomen woordelijke bedreigingen ontbreekt voldoende onderbouwing, zodat verdachte ook daarvan vrijgesproken dient te worden.
Het voorhanden hebben van wapens en munitie van feit 4 en het aangelegd aanwezig hebben van een jammer van feit 5 acht de officier van justitie, gelet op de inhoud van het dossier en de bekentenis van verdachte, wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 en 2 op de dagvaarding. Hij voert daartoe aan dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte tegen de auto van [benadeelde 1] is aan gereden en haar van de weg heeft gereden. Hij acht aannemelijker dat [benadeelde 1] tegen de auto van verdachte is aangereden, mede gelet op de schade aan de voertuigen en op de tegenstrijdige verklaringen die [benadeelde 1] (bij de politie en bij de rechter-commissaris) en [benadeelde 2] hebben afgelegd. De tegenstrijdigheden zorgen ervoor dat die verklaringen niet betrouwbaar zijn, waardoor ook het tonen van een vuurwapen, het gebruiken van een schaar en het slaan van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] niet kan worden bewezen.
Feit 3 kan slechts gedeeltelijk worden bewezen, waarbij de raadsman verwijst naar wat de officier van justitie hierover heeft gezegd. De raadsman merkt hierover nog op dat zowel verdachte als [benadeelde 1] over en weer domme dingen hebben gezegd. Voor de feiten 4 en 5 heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd. Die feiten staan volgens de raadsman wel vast.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Voorafgaand aan de verwijten onder de feiten 1, 2 en 3
In de avond van 24 januari 2022 is verdachte naar de woning van [benadeelde 1] in [plaats 1] gereden. Zij was weliswaar zijn ex-vriendin, maar op dat moment ook drie maanden zwanger van verdachte. [benadeelde 1] was thuis met haar negenjarige dochter en had een vriend, [benadeelde 2] , op bezoek. Verdachte heeft in ieder geval via de brievenbus tegen de dochter geroepen of zij het normaal vindt dat haar moeder alweer een ander heeft terwijl ze een baby van verdachte in haar buik heeft. [benadeelde 1] heeft de politie gebeld, maar toen die ter plaatse kwam, was verdachte al verdwenen. Daarna is [benadeelde 1] met [benadeelde 2] in haar auto op zoek gegaan naar verdachte, waarbij zij uiteindelijk ook naar zijn woning in [plaats 2] zijn gereden. Toen verdachte thuis kwam met zijn auto zag hij [benadeelde 1] en is haar achterna gereden. Tijdens en na afloop van de daarop volgende rit zou volgens [benadeelde 1] en [benadeelde 2] het een en ander hebben plaatsgevonden, wat is ten laste gelegd als de feiten 1, 2 en 3 op de dagvaarding. Verdachte ontkent dit grotendeels en/of heeft een andere lezing.
De rechtbank dient te onderzoeken en de vraag te beantwoorden of er zowel wettig als overtuigend bewijs is voor de vijf ten laste gelegde feiten. Daartoe zal de rechtbank de feiten 1, 2 en 3 afzonderlijk bespreken.
Feit 1 de poging tot zware mishandeling
De rechtbank stelt op basis van de afgelegde verklaringen van verdachte, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en de foto’s van de beschadigde auto van [benadeelde 1] (Kia) en de beschadigde auto van verdachte (Audi) vast dat beide auto’s een aantal keren tegen elkaar aan zijn gereden. Uit het dossier wordt echter onvoldoende duidelijk hoe die aanrijdingen tot stand zijn gekomen.
In het eindproces-verbaal staat expliciet dat - na overleg met de forensische opsporing - op basis van de schade aan de voertuigen niet valt vast te stellen wie welk aandeel heeft gehad. De schade past zowel in de lezing van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] dat verdachte hen heeft aangereden en gesneden als in de lezing van verdachte dat [benadeelde 1] tegen hem is gereden. In het dossier ontbreken stukken die op een objectieve en/of verifieerbare wijze iets kunnen zeggen over de wijze waarop die aanrijdingen tot stand zijn gekomen.
Verdachte heeft weliswaar camerabeelden gemaakt van de achtervolging, maar de beelden in het dossier zijn niet compleet en met name van de aanrijdingen zelf is niets te zien. In die zin kan de rechtbank de camerabeelden niet als doorslaggevend redengevend zien. De verklaring van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] op hun beurt zijn niet alleen onderling op een aantal punten tegenstrijdig, maar ook hun eigen verklaringen zijn verschillend en op sommige punten tegenstrijdig. Dit tast de betrouwbaarheid van hun verklaringen aan. Anders gezegd, de rechtbank kan daarom niet zonder meer van hun verklaringen uitgaan.
De officier van justitie stelt dat de 112-melding van [benadeelde 2] steun biedt aan het scenario dat verdachte [benadeelde 1] heeft aangereden en van de weg heeft gereden. De rechtbank stelt echter vast dat [benadeelde 2] volgens zijn eigen verklaring (en die van [benadeelde 1] ) een groot gedeelte van de achtervolging met een jas over zijn hoofd zat en niet heeft kunnen zien wat er precies gebeurde. Veel van wat volgens [benadeelde 2] gebeurde, hoorde hij uit de mond van [benadeelde 1] . Uit zijn verklaring van 26 januari 2022 zou zelfs op te maken kunnen zijn dat hij onder de jas lag toen hij de 112-melding deed. Deze omstandigheid - mede in het licht van de wisselende en deels tegenstrijdige verklaringen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] - maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de 112-melding geen overtuigend steunbewijs biedt voor het scenario dat verdachte degene is die de aanrijding heeft veroorzaakt.
Anders dan de officier van justitie concludeert de rechtbank dat er weliswaar wettig bewijs aanwezig is, maar dat dit bewijs de rechtbank onvoldoende overtuigt van een van beide scenario’s en derhalve ook niet van het scenario dat verdachte opzettelijk [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft aangereden en van de weg heeft gereden. Gelet hierop zal verdachte van feit 1 worden vrijgesproken.
De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat zelfs indien wel wettig én overtuigend bewezen had kunnen worden verklaard dat verdachte de auto van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] had aangereden en van de weg had gereden, het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet bewezen had kunnen worden. De rechtbank heeft immers in het dossier geen informatie aangetroffen over de wijze waarop de aanrijdingen precies plaatsvonden en de precieze locaties en de snelheid ten tijde van die aanrijdingen. Bij gebrek aan die informatie kan niet vastgesteld worden dat bij een of meer aanrijdingen op zijn minst de aanmerkelijke kans aanwezig was dat de auto van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zodanig werd geraakt dat de inzittenden zwaar lichamelijk letsel zouden hebben kunnen oplopen.
Feit 2 de mishandelingen
De feitelijke handelingen die beschreven worden onder feit 2 vonden plaats toen zowel verdachte als [benadeelde 1] en [benadeelde 2] uit hun auto’s waren gestapt. Verdachte ontkent die handelingen. De rechtbank bespreekt ze hierna afzonderlijk.
Steken of snijden met schaar
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte met een schaar (of ander scherp of puntig voorwerp) in het lichaam van [benadeelde 2] en in de hals/nek van [benadeelde 1] heeft gestoken/gesneden.
Door [benadeelde 1] en [benadeelde 2] wordt over het gebruik van een schaar door verdachte verklaard, maar de rechtbank is er onvoldoende van overtuigd dat er daadwerkelijk een schaar of ander scherp of puntig voorwerp is gebruikt. Anders dan gesteld door verbalisanten kan de rechtbank op de camerabeelden van verdachte niet zien dat hij een schaar in zijn handen had.
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] verklaren ook niet duidelijk over het steken met een schaar. Zo verklaart [benadeelde 1] alleen dat zij zag dat [benadeelde 2] met een schaar werd gestoken, maar verklaart zij niet waar [benadeelde 2] dan werd gestoken met die schaar. [benadeelde 2] zelf heeft verklaard dat verdachte hem met een schaar heeft willen steken, maar hij verklaart ook dat hij die schaar niet heeft gezien omdat hij zichzelf afschermde met een jas. Even later verklaart hij dat je kon zien dat hij met een schaar was gestoken aan de kleine wondjes in zijn zij. Er is echter geen letselfoto waarop verwondingen in de zij van [benadeelde 2] te zien zijn. Er zitten weliswaar foto’s in het dossier waarop enig letsel waar te nemen is bij [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Daarop is echter onvoldoende duidelijk te zien of dit letsel afkomstig is of kan zijn van het steken/snijden met een schaar. Ook niet is gebleken dat in of bij de auto van verdachte of in of bij de auto van [benadeelde 1] een schaar is aangetroffen waarmee [benadeelde 1] en [benadeelde 2] door verdachte gesneden of gestoken zouden kunnen zijn. Tot slot zitten er ook geen kort na 24 januari 2022 opgemaakte medische verklaringen in het dossier die ondersteuning kunnen bieden aan het steken/snijden met een schaar of een ander scherp en/of puntig voorwerp.
Slaan met ijzeren voorwerp
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte met een ijzeren voorwerp (zoals een bahco of een koevoet) tegen de ribben of het bovenlichaam van [benadeelde 2] heeft geslagen. Alleen [benadeelde 1] verklaart hierover, terwijl [benadeelde 2] hier onduidelijk over is. Hij zegt het te hebben gevoeld alsof het een hard stuk ijzer was. Niet is gebleken dat in of bij de auto van verdachte of in of bij de auto van [benadeelde 1] ijzeren voorwerpen zijn aangetroffen waarmee [benadeelde 2] door verdachte geslagen zou kunnen zijn. Bovendien zit er geen medische verklaring of een relevante letselfoto in het dossier die een en ander kan ondersteunen.
Met de vuist slaan van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
Voor dit onderdeel van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat voldoende overtuigend bewijs ontbreekt in het dossier. Verdachte heeft dit feit ontkend en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] zijn wisselend in hun verklaringen over het slaan met de vuist, met name over wanneer dat precies gebeurde en waar zij geslagen zijn. Daarnaast is [benadeelde 1] de enige die verklaart dat zij geslagen is door verdachte. Bovendien ontbreken ook hier letselfoto’s en medische verklaringen die ondersteuning bieden voor de aangiftes van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] op dit punt.
Conclusie
Op grond van de hierboven weergegeven overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte van alle onder feit 2 vermelde handelingen dient te worden vrijgesproken.
Feit 3 de bedreigingen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]De rechtbank bespreekt hierna de verweten handelingen afzonderlijk.
Tonen vuurwapen
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte toen een vuurwapen heeft getoond aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] . Dit zou volgens [benadeelde 1] tijdens het rijden gebeurd moeten zijn. Verdachte ontkent dit. [benadeelde 2] verklaart pas tijdens zijn tweede verhoor over een vuurwapen, maar is daar niet voldoende duidelijk over. Er is ook overigens geen ander bewijsmiddel dat de verklaring van [benadeelde 1] ondersteunt.
Stekende bewegingen maken met schaar
Onder feit 2 heeft de rechtbank al geoordeeld dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte een schaar op ander puntig of scherp voorwerp in zijn handen heeft gehad. Alleen al om die reden kan niet bewezen worden dat verdachte daarmee stekende bewegingen gemaakt heeft.
Woordelijke bedreigingen
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte dreigend de woorden “ik schiet hem kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking heeft geuit. Verdachte heeft bij de politie bekend soortgelijke bedreigende woorden te hebben geroepen. Die woorden waren gericht aan [benadeelde 2] , waarmee de bedreiging van [benadeelde 2] met een misdrijf tegen het leven gericht is bewezen.
De andere onder feit 3 genoemde woordelijke bedreigingen acht de rechtbank evenals de officier van justitie wegens een gebrek aan voldoende (overtuigend) steunbewijs niet bewezen.
Feiten 4 en 5
De betreffende wapens, munitie en jammer zijn op 25 januari 2022 aangetroffen en in beslag genomen in de woning/berging van verdachte en verdachte heeft ter zitting bekend deze aanwezig te hebben gehad. Daarmee acht de rechtbank deze feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
3
op 24 januari 2022 te [plaats 2] [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- die [benadeelde 2] de woorden toegevoegd : “ik schiet hem kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4
op 25 januari 2022 te [plaats 2] , wapens van de categorie III, te weten:
- een centraalvuur pistool (merk FN-Herstal) en
- een stroomstootwapen (merk FBQ2002-A),
en munitie van categorie III, te weten:
- 93 centraalvuur kogelpatronen, kaliber 7,65 mm en
- 28 centraalvuur kogelpatronen, kaliber 6,35 mm,
voorhanden heeft gehad;
5
op 25 januari 2022 te [plaats 2] opzettelijk een radioapparaat, te weten een GSM/UMTS/GPS/LTE jammer, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van dat radioapparaat geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van 141 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, waarbij hij als bijzondere voorwaarde een contactverbod en een locatieverbod met [benadeelde 1] en [benadeelde 2] vordert.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit om de gevorderde taakstraf te matigen, gelet op de verzochte vrijspraak voor de feiten 1 en 2. Tegen de gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf en een contact- en locatieverbod met [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft de raadsman geen bezwaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verbale bedreiging van [benadeelde 2] en daarnaast het voorhanden hebben van een pistool met bijbehorende munitie, een stroomstootwapen en een jammer.
Het ongecontroleerde bezit van (vuur)wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico met zich mee voor de veiligheid van personen en vormt een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving. Het bezit daarvan leidt namelijk maar al te vaak tot het gebruik daarvan, met alle – vaak onherstelbare – gevolgen van dien. Dergelijke (vuur)wapens worden bovendien steeds vaker gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten.
Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), en op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Voor het enkel voorhanden hebben van een vuurwapen geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. De rechtbank weegt daarbij in deze zaak in strafverzwarende zin mee dat het pistool naar behoren functioneerde en dat ook 93 kogelpatronen zijn aangetroffen die geschikt waren voor direct gebruik voor het aangetroffen pistool. Het pistool en de munitie lagen weliswaar in de berging van de woning van verdachte, maar verdachte kon daar dus wel direct over beschikken, wat een levensgevaarlijke situatie had kunnen opleveren.
Naast het pistool met munitie beschikte verdachte ook nog over een stroomstootwapen en een jammer. Bovendien heeft hij een vriend van zijn ex-vriendin woordelijk met de dood bedreigd.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aantal maanden in de rede liggen. De rechtbank komt daar echter niet aan toe, gelet op de inhoud van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport. Daaruit blijkt dat verdachte tot aan de zitting gedurende ruim een jaar in de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft gelopen. Daarbij waren een aantal bijzondere voorwaarden gesteld, die hij alle is nagekomen, waaronder een aantal maanden Elektronische Monitoring. Verdachte heeft zich daarnaast laten behandelen bij Fivoor, waar hij een positieve gedragsverandering heeft laten zien. Het risico op recidive wordt door de reclassering thans als laag ingeschat en zij adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft bovendien vernomen dat verdachte een succesvol eigen bedrijf heeft, beschikt over huisvesting en een steunend sociaal netwerk. Onder voornoemde omstandigheden acht de rechtbank het niet opportuun om verdachte terug naar de gevangenis te sturen.
Wel zal de rechtbank, mede gelet op genoemde oriëntatiepunten, een maximale taakstraf van 240 uur opleggen. Daarbij zal het ondergane voorarrest - anders dan de officier van justitie heeft gevorderd - worden verrekend met het aantal uren te verrichten taakstraf. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand passend.
Nu verdachte al ruim een jaar in de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft gelopen en niet is gebleken dat hij de voorwaarden heeft overtreden, zal de rechtbank de proeftijd bepalen op één jaar. De rechtbank benadrukt dat verdachte ervan doordrongen moet zijn dat hij verre moet blijven van confrontaties met zijn ex-partner. Het opleggen van een voorwaardelijke straf moet hem daartoe stimuleren.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd zal de rechtbank geen contact- en locatieverbod opleggen, gelet op de vrijspraak voor de feiten 1 en 2 waarbij [benadeelde 1] en [benadeelde 2] als slachtoffers betrokken zouden zijn. Ten aanzien van [benadeelde 2] merkt de rechtbank op dat weliswaar bewezen is dat verdachte [benadeelde 2] op 24 januari 2022 woordelijk heeft bedreigd, maar dat op geen enkele wijze is gebleken dat verdachte voor 24 januari 2022 of na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis ooit contact heeft gezocht of gehad met [benadeelde 2] . Onder die omstandigheden acht de rechtbank een dergelijk verbod niet langer nodig.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij
[benadeelde 1]vordert een schadevergoeding van in totaal € 5.130,= voor de feiten 1 tot en met 3. Verdachte is vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan voor [benadeelde 1] . De rechtbank zal daarom de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij
[benadeelde 2]vordert een schadevergoeding van in totaal
€ 47.472,06 voor de feiten 1 tot en met 3.
Verdachte is vrijgesproken van de feiten 1 en 2 waarop de gestelde schade grotendeels ziet.
Verdachte is wel veroordeeld voor de verbale bedreiging onder feit 3.
Ten aanzien van de gestelde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende causaal verband met de verbale bedreiging door verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij [benadeelde 2] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het materiële deel van de vordering.
De gestelde immateriële schade ter hoogte van € 600,= is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende met concrete gegevens onderbouwd om vast te stellen dat [benadeelde 2] ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van de bewezenverklaarde verbale bedreiging en dat sprake is van een zodanige aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam dat daarvoor de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaren in de gehele vordering.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de bewezen verklaarde feiten onder 4 en 5 zijn begaan met betrekking tot de deze voorwerpen.
Verder zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang. Overigens heeft verdachte al bij de politie afstand gedaan van de in beslag genomen zaken en dat op zitting herhaald.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de Economische delicten en artikel 10.15 van de Telecommunicatiewet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 3:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
meermalen gepleegd, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd;
feit 5:Overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 10.15, eerste lid,
van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de volgende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* een vuurwapen, merk Browning (goednummer G2422352)
* 93 stuks kogelpatronen 7.65 (goednummer G2422353)
* 28 stuks kogelpatronen (goednummer G2422354)
* een stroomstootwapen (goednummer G2422614)
* een jammer (goednummer 2422348);
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in hun vordering en bepaalt dat hun vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. J. van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 maart 2023.
Mr. Van Riet is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.