ECLI:NL:RBZWB:2023:2112

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
02-222729-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van meerdere oplichtingen en een poging daartoe in de vorm van babbeltruc, bankpasfraude en spoofing met veroordeling tot deels voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 31 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere oplichtingen en een poging daartoe. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van oplichting door zich voor te doen als bankmedewerker en slachtoffers te bewegen tot de afgifte van hun bankpassen en pincodes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in georganiseerd verband heeft gehandeld, waarbij hij gebruik maakte van zogenoemde babbeltrucs. De feiten vonden plaats in de periode van februari tot oktober 2022, waarbij aanzienlijke bedragen van de bankrekeningen van de slachtoffers zijn afgenomen.

Tijdens de zitting op 17 maart 2023 heeft de officier van justitie de verdachte beschuldigd van alle ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging ontkende dat de verdachte betrokken was bij de oplichtingen. De rechtbank heeft echter voldoende bewijs gevonden dat de verdachte betrokken was bij de oplichtingen, onder andere door camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 171 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uur. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, die ook in de uitspraak zijn genoemd. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die is veroorzaakt door zijn handelen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/222729-22
vonnis van de meervoudige kamer van 31 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. W. de Deugd, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
1) medeplegen van oplichting door zich voor te doen als een medewerker van de bank en vervolgens aangever [benadeelde 1] te bewegen tot de afgifte van zijn pincode en bankpas en daarmee geld van de rekening af te halen,
subsidiair tenlastegelegd als diefstal van € 6.700,- door middel van een valse sleutel, namelijk een bankpas met bijbehorende pincode van [benadeelde 1] ;
2) medeplegen van oplichting door zich voor te doen als een medewerker van de bank en vervolgens aangeefster [benadeelde 2] te bewegen tot de afgifte van haar pincode en bankpas en die van de [benadeelde 3] en daarmee geld van de rekeningen af te halen,
subsidiair tenlastegelegd als diefstal van € 37.333,66 door middel van een valse sleutel, namelijk bankpassen met bijbehorende pincodes van [benadeelde 2] en de [benadeelde 3] ;
3) medeplegen van een poging tot oplichting door zich voor te doen als een medewerker van de bank en vervolgens aangeefster [benadeelde 4] te proberen te bewegen tot de afgifte van haar pincode en bankpas.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle hem ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Hij acht ten aanzien van de feiten 1 en 2 sprake van het primair ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte ontkent dat hij diegene is op de beelden van de pintransacties. Uit het dossier blijkt bovendien niet van enige wetenschap, kennis of betrokkenheid van verdachte bij de feiten. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte moet integraal worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op 24 februari 2022 is aangever [benadeelde 1] slachtoffer geworden van een zogenoemde babbeltruc. Er werd rond 15.00 uur telefonisch contact met hem opgenomen door een vrouw die zich voordeed als een medewerker van de helpdesk van de [bank 1] . Deze vertelde tegen aangever dat er werd geprobeerd om zijn bankrekening te hacken en vroeg hem om zijn pincode. Vervolgens zou een medewerker van de bank de bankpas en creditcard van aangever bij hem thuis komen ophalen. Rond 18.00 uur verscheen een jongeman aan de deur die zich voorstelde als [naam 1] , die de bankpas en creditcard van aangever heeft meegenomen. De jongen werd omschreven als ongeveer 18 tot 20 jaar oud, blank, met zwart kort haar, een blauwe spijkerbroek en een blauw gewatteerd jack. Een dag later bleek met beide passen op 24 februari kort na 18.00 uur te zijn gepind en met de creditcard een geldbedrag te zijn overgemaakt. Volgens aangever had hij een paar uur met de vrouw aan de telefoon gezeten.
De verbalisant die de camerabeelden van de pintransacties heeft uitgekeken, omschrijft de persoon die geld opneemt met de bankpas en creditcard van aangever als een blanke man jonger dan 25 jaar oud, met donker haar met een lok rechts, een blauwe spijkerbroek, een donkere winterjas (bomberjack) met capuchon, donkere veterschoenen met een witte zool en een zwarte telefoon met een patroon met cirkels aan de achterzijde, lijkend op een telefoonhoesje van het merk Christian Dior. Deze persoon werd vervolgens door drie verschillende verbalisanten herkend als zijnde verdachte.
De rechtbank heeft ter terechtzitting waargenomen dat het uiterlijk van verdachte grote gelijkenissen vertoont met dat van de persoon op de camerabeelden van de pintransacties. Zij stelt vast dat het uiterlijk van verdachte wordt gekenmerkt door [beschrijving uiterlijk] . Deze kenmerken zijn grotendeels ook terug te zien op de stills van de camerabeelden.
Daarnaast slaat de rechtbank acht op de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij de persoon is die op pagina 47 van het dossier staat afgebeeld onder de tekst ‘ [kenmerk] “ [naam 2] ”, op welke afbeeldingen verdachte te zien is met een blauwe spijkerbroek, een donkerblauw jack en donkere schoenen met een witte zool.
Gelet op het voorgaande en in samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die met de bankpas en creditcard van aangever heeft gepind.
Deze wijze van oplichting, waarbij aangevers telefonisch worden benaderd door personen die zich voordoen als bankmedewerkers en aangeven dat er bankrekeningen zijn gehackt, om zodoende de beschikking te krijgen over bankpassen en pincodes, vergt een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat verdachte heeft deelgenomen aan dit samenwerkingsverband en daarin zijn eigen taak had, namelijk het pinnen van de geldbedragen, hetgeen cruciaal was voor het voltooien van de oplichting. De rechtbank sluit gelet op het genoemde signalement niet uit dat verdachte ook degene is geweest die bij aangever thuis langs is geweest en zich voordeed als [naam 1] . Onder andere de korte tijd tussen het ophalen van de bankpas en creditcard van aangever en het pinnen van de geldbedragen wijst erop dat verdachte ofwel zelf beide handelingen heeft uitgevoerd ofwel in nauw contact stond met zijn mededaders en nauw met hen samenwerkte om het oplichtingstraject succesvol uit te voeren. Er was dan ook sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
Feit 2
Op 19 februari 2022 is aangeefster [benadeelde 2] slachtoffer geworden van een zogenoemde babbeltruc. Zij werd rond 16.00 uur gebeld door een man die vertelde dat hij een medewerker van de internationale bank was en aangeefster zou doorverbinden met een collega van de ICT fraude-desk. Aangeefster werd vervolgens doorverbonden met een vrouw die zei dat iemand op haar netwerk probeerde in te breken. Ze vroeg aangeefster om haar telefoonnummer en zei dat een collega, genaamd [naam 2] , zo snel mogelijk bij aangeefster langs zou komen om haar laptop op te schonen. Aangeefster werd gevraagd om alle bankpasjes en creditcards te verzamelen en de pincodes telefonisch door te geven. Dat heeft aangeefster gedaan, zowel van haar privé-bankrekeningen als van de bankrekeningen van de [benadeelde 3] waar zij penningmeester van was. Na tien minuten werd er bij aangeefster aangebeld door een jongeman die zich voorstelde als [naam 2] . Hij stak direct de enveloppe waar aangeefster alle pasjes in had gestopt in zijn zak. Vervolgens is hij achter de laptop van aangeefster gaan zitten. Na tien minuten is de jongeman weer weggegaan. Al die tijd is aangeefster telefonisch met de vrouw in gesprek gebleven, ook nog lange tijd nadat de jongeman was vertrokken, in totaal ongeveer twee uur lang. Later die dag bleken er kort na 17.00 uur grote geldbedragen van zowel de privérekeningen van aangeefster als van de rekeningen van de kerk te zijn afgeschreven dan wel overgemaakt. Ook waren er meerdere pinopnames geweest.
De verbalisant die de camerabeelden van de pintransacties heeft uitgekeken, omschrijft de persoon die geld opneemt met de bankpassen en creditcard van aangeefster en de [benadeelde 3] als een blanke man jonger dan 25 jaar oud, [beschrijving uiterlijk] met een donkere winterjas met capuchon, een donkerblauwe spijkerbroek met lichte wassingen en gerepareerde gaten, donkere sneakers en een telefoon met een zwart-wit hoesje met een patroon met cirkels aan de achterzijde. De rechtbank stelt vast dat deze omschrijving overeenkomt met die van de persoon, zijnde verdachte, die onder feit 1 pinopnames heeft verricht. De rechtbank stelt eveneens vast dat beide keren dezelfde jas wordt gedragen.
De verbalisant heeft de persoon die op de camerabeelden te zien is vergeleken met een verdachtenoverzicht van een onbekende persoon die door heel Nederland pinopnames heeft verricht met gestolen bankpassen en vastgesteld dat deze onbekende persoon overeenkomt met de persoon die op 19 februari geld heeft opgenomen met de bankpassen en creditcard van aangeefster en de [benadeelde 3] . De onbekende persoon in het overzicht werd door meerdere verbalisanten herkend als zijnde verdachte. Verdachte heeft zelf ook ter terechtzitting verklaard dat hij de persoon is die in dit overzicht op pagina 47 van het dossier staat afgebeeld onder de tekst ‘ [kenmerk] “ [naam 2] ”, op welke afbeeldingen verdachte te zien is met een blauwe spijkerbroek en een donkerblauw jack. Ook verklaarde verdachte dat hij de naam ‘ [naam 2] ’ in het verleden heeft gebruikt bij een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft ter terechtzitting geconstateerd dat de persoon die op 19 februari 2022 pint dezelfde is als degene die op 24 februari 2022 pint en, zoals onder feit 1 beschreven, dat het uiterlijk van verdachte grote gelijkenissen vertoont met dat van de persoon op de camerabeelden van de pintransacties.
Gelet op het voorgaande in samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die met de bankpassen en creditcard van aangeefster en de [benadeelde 3] heeft gepind.
Vanwege de redenen zoals onder feit 1 vermeld, acht de rechtbank ook hier sprake van medeplegen. Onder andere de korte tijd tussen het ophalen van de bankpassen en creditcard van aangeefster en de [benadeelde 3] en het pinnen van de geldbedragen wijst erop dat verdachte ofwel zelf de passen heeft opgehaald en ermee heeft gepind, ofwel in nauw contact stond met zijn mededaders en nauw met hen samenwerkte om het oplichtingstraject succesvol uit te voeren. Er was dan ook sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank acht het onder 2 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
Feit 3
Op 5 oktober 2022 werd aangeefster [benadeelde 4] gebeld door een man die zei dat hij een medewerker van de [bank 2] was. Hij vroeg aangeefster te controleren of er geld van haar bankrekening was gehaald en zei dat haar bankrekening geblokkeerd zou worden en zij morgen via de post een nieuwe pinpas zou krijgen. De man vroeg aangeefster haar pincode door te geven en zei dat er over dertig minuten een ICT’er langs zou komen. Ondertussen werd door de dochter van aangeefster naar de [bank 2] gebeld en werd haar verteld dat men van de [bank 2] nooit aan huis komt. Op het moment dat de dochter van aangeefster bij aangeefster aankwam, stond er een jongen aan de deur. Hij is niet binnen geweest en aangeefster heeft geen pasjes afgegeven.
De dochter van aangeefster, [getuige] , zag toen zij bij het huis van aangeefster kwam een jongen voor de deur staan, die zij omschrijft als begin 20, [beschrijving uiterlijk] een spijkerbroek, een zwarte jas, zwarte schoenen en [beschrijving uiterlijk] . Zij heeft direct een foto van de jongen genomen.
De door de getuige gemaakte foto is door een verbalisant bekeken, waarna deze vaststelde dat de jongen op de foto van de getuige veel gelijkenissen vertoont met de SKDB-foto van verdachte. De rechtbank herkent de jongen op de foto van de getuige als zijnde verdachte, zoals hij te zien is op de SKDB-foto in het dossier. De rechtbank stelt vast dat het uiterlijk van verdachte wordt gekenmerkt door [beschrijving uiterlijk] en deze kenmerken zijn ook grotendeels terug te zien op de door de getuige gemaakte foto. Bovendien wordt door de getuige gesproken over iets van [beschrijving uiterlijk] van de jongen en heeft de rechtbank ter terechtzitting waargenomen dat het uiterlijk van verdachte wordt gekenmerkt door [beschrijving uiterlijk] . Ook draagt degene op de foto van de getuige exact dezelfde jas als degene die de pintransacties heeft verricht op 19 en 24 februari waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat dit verdachte is.
Daarnaast slaat de rechtbank acht op de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij de persoon is die op pagina 47 van het dossier staat afgebeeld onder de tekst ‘ [kenmerk] “ [naam 2] ”. Op deze afbeeldingen is verdachte te zien met een blauwe spijkerbroek en donkere schoenen met een witte zool, zoals ook op de door de getuige gemaakte foto en bij feit 1 het geval was.
Gelet op het voorgaande in samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die bij aangeefster aan de deur stond om zich voor te doen als ICT’er namens de [bank 2] .
Ook bij dit feit is sprake van medeplegen vanwege de redenen zoals onder feit 1 vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat verdachte heeft deelgenomen aan dit samenwerkingsverband en daarin zijn eigen taak had, namelijk langsgaan om in te loggen op de computer van aangeefster met haar bankgegevens, hetgeen cruciaal was voor het voltooien van de oplichting. Verdachte is binnen dertig minuten nadat de komst van een ICT’er telefonisch aan aangeefster was aangekondigd, bij haar aan de deur gekomen. Uit de verklaring van de getuige blijkt dat verdachte vervolgens wegrende en in een Fiat 500 wilde stappen, waar een vrouw in zat. Dat wijst erop dat verdachte in nauw contact stond met zijn mededaders en nauw met hen samenwerkte om het oplichtingstraject succesvol uit te voeren. Er was dan ook sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 24 februari 2022 tot en met 25 februari 2022 te Breda, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van enige goederen en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van een bankpas met bijbehorende pincode en creditkaart, door
- die [benadeelde 1] te bellen en zich (daarbij) tegenover die [benadeelde 1] voor te doen als medewerker van de (helpdesk van de) [bank 1] en (vervolgens) tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat zijn bankrekening is gehackt en dat ze (vanuit de [bank 1] ) zijn bankrekening willen blokkeren om dit te stoppen en
- die [benadeelde 1] voornoemd om zijn pincode te vragen en
- tegen die [benadeelde 1] voornoemd te zeggen dat zijn bankpas en zijn creditkaart bij zijn woning worden opgehaald en
- naar de woning van die [benadeelde 1] te gaan en zich tegenover die [benadeelde 1] voor te doen als [naam 1] en die [benadeelde 1] voornoemd te vragen naar zijn bankpas en zijn creditkaart en vervolgens
- met die bankpas en die creditkaart te gaan pinnen en geld over te gaan maken;
2.
op 19 februari 2022 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 2] en de [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van enige goederen en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van pinpassen en een creditkaart en enig geldbedrag, door
- die [benadeelde 2] voornoemd op te bellen en zich (daarbij) tegenover die [benadeelde 2] voornoemd voor te doen als medewerker van de internationale bank fraude en als een collega ICT fraude-desk en
- tegen die [benadeelde 2] te zeggen dat iemand op haar netwerk probeerde in te breken en
- haar te vragen om haar telefoonnummer en
- haar te vragen om haar pincodes en
- haar te vragen haar bankpassen en creditkaart klaar te leggen en
- tegen die [benadeelde 2] te zeggen dat er naar haar laptop zou worden gekeken door een man die [naam 2] heet en
- zich naar de woning van die [benadeelde 2] te begeven en zich tegenover die [benadeelde 2] voor te doen als [naam 2] en
- die [benadeelde 2] te vragen naar haar bankpassen en creditkaart en vervolgens
- de bankpassen en creditkaart mee te nemen en vervolgens
- op de computer van die [benadeelde 2] in te loggen en (vervolgens)
- met die bankpassen en creditkaart geld over te maken en te pinnen;
3.
op 5 oktober 2022 te Kaatsheuvel (gemeente Loon op Zand), tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 4] te bewegen tot de afgifte van enige goederen en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten de afgifte van een (bankpas met bijbehorende) pincode, doordat hij of een van zijn mededaders
- die [benadeelde 4] heeft gebeld en zich (daarbij) tegenover die [benadeelde 4] heeft voorgedaan als medewerker van de [bank 2] en (vervolgens)
- aan die [benadeelde 4] heeft gevraagd haar bankrekening te controleren en dat hij haar account wilde blokkeren en dat zij via de post een nieuwe pinpas zou krijgen en (vervolgens)
- aan die [benadeelde 4] heeft gevraagd om haar pincode door te geven en (vervolgens)
- aan die [benadeelde 4] heeft medegedeeld dat hij een ICT’er zou langs sturen en (vervolgens)
- zich naar de woning van die [benadeelde 4] heeft begeven;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 171 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Daarnaast vordert hij aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aangezien de reclassering adviseert het toezicht te laten voortduren, wordt verzocht een grotendeels voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan meerdere oplichtingen en een poging tot oplichting. Door middel van zogenoemde babbeltrucs heeft verdachte op slinkse wijze bankpassen en creditcards bemachtigd of dat geprobeerd om daarmee vervolgens in totaal ruim € 40.000,- van de bankrekeningen van de slachtoffers op te nemen of over te maken. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij en zijn mededaders doelbewust het vertrouwen van de slachtoffers hebben gewonnen alvorens hen geld afhandig te maken. Uit hetgeen door aangeefster [benadeelde 2] ter zitting naar voren is gebracht, is gebleken wat de enorme impact van het handelen van verdachte en zijn mededaders is geweest en nog is op haar leven. Verdachte heeft slechts uit financieel gewin gehandeld en zich geen rekenschap gegeven van deze persoonlijke gevolgen voor de slachtoffers.
De rechtbank slaat acht op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een soortgelijke fraudezaak. Ook is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Verder slaat de rechtbank acht op het voortgangsverslag toezicht van de reclassering van
14 maart 2023. Hieruit komt naar voren dat verdachte zijn schorsingsvoorwaarden goed nakomt, ook al is het toezicht nog maar van korte duur. Er wordt door de vader van verdachte bij wie hij sinds de schorsing in huis woont een verandering in houding en gedrag van verdachte gezien. Verdachte houdt zich thuis goed aan de regels en stelt zich open. Ook zijn werkgever is tevreden over verdachte. Er zijn doelen voor verdachte opgesteld, waaronder het hebben van een inkomen, het aflossen van schulden, het creëren van een positief sociaal netwerk en het in de toekomst hebben van een eigen onderkomen, die nader in kaart worden gebracht. Gelet daarop acht de reclassering voortzetting van het reclasseringstoezicht geïndiceerd.
Gelet op de rol van verdachte in het geheel en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank heeft echter oog voor de positieve ontwikkelingen die verdachte in de afgelopen maanden heeft doorgemaakt. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou deze positieve ontwikkelingen kunnen doorkruisen.
Alles afwegende zal de rechtbank een verdachte een gevangenisstraf opleggen van 171 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Die langere proeftijd is nodig om verdachte te stimuleren zijn positieve ontwikkelingen voort te blijven zetten. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis als de taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht.

7.De benadeelde partijen

[benadeelde 3]
vordert een schadevergoeding van
€ 23.112,91 voor feit 2, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat van de bankrekening van de kerk een bedrag van € 28.833,66 is afgeschreven naar derden (niet zijnde [benadeelde 2] ) of opgenomen als gevolg van de oplichting. De kerk heeft (via [benadeelde 2] ) een bedrag van € 6.500,- vanuit de bank vergoed gekregen als coulance. Daarnaast staat op de bij de vordering gevoegde bankafschriften nog een bijboeking van € 470,75 met als omschrijving ‘retour veiliggesteld bedrag’. Deze bedragen trekt de rechtbank af van het eerdergenoemde weggenomen bedrag, waardoor zij komt tot een totaalbedrag van € 21.862,91 dat van de bankrekening van de kerk is weggenomen. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot dat bedrag van € 21.862,91 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van dat gedeelte van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu dit gedeelte onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard voor dat gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[benadeelde 2]
De [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding voor feit 2 van € 2.500,- bestaande uit € 2.000,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat van de bankrekening van aangeefster een bedrag van € 2.000,- is afgeschreven als gevolg van de oplichting. De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding van € 2.000,- acht de rechtbank dan ook geheel toewijsbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde ter zitting voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van het gehele gevorderde bedrag aan immateriële schade van € 500,- billijk.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 2.500,- bestaande uit € 2.000,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, acht de rechtbank dan ook geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der voldoening. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van oplichting;
feit 2:medeplegen van oplichting;
feit 2:medeplegen van poging tot oplichting;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 171 (honderdeenenzeventig) dagen, waarvan 100 (honderd) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij de reclassering en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 (honderdtachtig) uur;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 (negentig) dagen;
Benadeelde partijen
[benadeelde 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de [benadeelde 3] van € 21.862,91 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] (feit 2), € 21.862,91 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 144 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de [benadeelde 2] van € 2.500,-, waarvan € 2.000,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2] (feit 2), € 2.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
19 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 35 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 maart 2023.