ECLI:NL:RBZWB:2023:2111

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
BRE-21_4507_4508
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake WOZ-beschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 maart 2023 uitspraak gedaan over het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak waarin zijn beroep tegen de WOZ-beschikking niet-ontvankelijk was verklaard. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking van de gemeente, maar zijn beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen juiste machtiging had overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet tijdig had gereageerd op verzoeken om de juiste documenten aan te leveren, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep.

Echter, in het verzet dat de belanghebbende indiende, werd duidelijk dat er wel degelijk een geldige machtiging was ingediend binnen de gestelde termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stukken die eerder waren ingediend, niet op de juiste naam waren gesteld, maar dat er een naamswijziging had plaatsgevonden. Dit werd niet tijdig gecommuniceerd door de gemachtigde van de belanghebbende, wat leidde tot verwarring.

De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van niet-ontvankelijkheid komt te vervallen. De rechtbank heeft ook de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn gemaakt in verband met de behandeling van het verzet. Het verzoek om immateriële schadevergoeding werd afgewezen, omdat de redelijke behandeltermijn in eerste aanleg nog niet was overschreden. De rechtbank heeft de belanghebbende geïnformeerd over de procedure voor het instellen van beroep in cassatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/4507 en 21/4508
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2023 op het verzet van
[belanghebbende] ([belanghebbende]), belanghebbende
(gesteld gemachtigde: [gemachtigde]).

1.Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] (de heffingsambtenaar), betreffende de aan belanghebbende opgelegde WOZ-beschikking 2021, voor de objecten [adres 1] en [adres 2] te [plaats], met aanslagnummer [aanslagnummer], van 9 september 2021, verzonden op 10 september 2021, beroep ingesteld.
1.2.
Bij uitspraak van 22 april 2022 heeft de rechtbank die beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het verzet op 3 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Namens belanghebbende is [gemachtigde] verschenen. Namens de heffingsambtenaar zijn [heffingsambtenaar] en [heffingsambtenaar] verschenen.

2.Overwegingen

2.1.
De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk geacht wegens het niet overleggen van een juiste machtiging.
2.2.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
2.3.
In het verzetschrift worden geen gronden aangevoerd tegen de uitspraak van de rechtbank en waarom de beroepen onterecht niet-ontvankelijk zouden zijn verklaard. Ter zitting heeft [gemachtigde] aangevoerd dat bij brief met dagtekening 3 januari 2022, ontvangen bij de rechtbank op 22 februari 2022, en retour gezonden door de rechtbank bij brief van 1 maart 2022, is gereageerd op het verzoek van de rechtbank om het overleggen van een machtiging en een afschrift van het uittreksel uit het handelsregister.
2.4.
Een beroepschrift wordt ondertekend en bevat – voor zover hier van belang – ten minste de nam en het adres van de indiener. Daarbij wordt met ‘indiener’ bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt of degene namens wie beroep wordt ingesteld.
2.5.
Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Als het beroepschrift niet door de indiener zelf is (mede)ondertekend maar slechts door degene die bij het beroepschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd en bij het beroepschrift is geen schriftelijke machtiging overgelegd, is er sprake van een verzuim. Het beroep kan dan niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.6.
Bij brief van 1 november 2021 is verzocht om binnen vier weken na dagtekening van die brief een machtiging te overleggen waaruit blijkt dat [gemachtigde] gemachtigd is beroep in te stellen namens belanghebbende.
2.7.
Dit verzoek is herhaald bij aangetekende brief van 12 januari 2022 met een laatste termijn van twee weken.
2.8.
Bij op 3 januari 2022 gedateerde brief, binnengekomen bij de rechtbank op 22 februari 2022, worden stukken van [gemachtigde] ontvangen. Deze stukken leken echter niet op de belastingplichtige te zien. De stukken stonden namelijk op naam van [belanghebbende] De griffier heeft daarom de stukken bij aangetekende brief van 1 maart 2022 retour gezonden aan [gemachtigde] en hem daarbij de gelegenheid gegeven om alsnog binnen een week na de datum van verzending van die brief de juiste stukken in te dienen.
2.9.
Ter zitting en daarna heeft [gemachtigde] stukken ingestuurd naar de rechtbank waaruit blijkt dat per 5 maart 2020 de naam van [belanghebbende] is gewijzigd naar [belanghebbende]
2.10.
Zonder nadere toelichting was niet in te zien dat de op 22 februari 2022 ontvangen stukken op dezelfde belanghebbende betrekking hadden. Ook na het retourzenden van die stukken en het opvragen van de juiste stukken heeft [gemachtigde] geen reactie gezonden, zoals de mededeling dat er sprake was geweest van een naamswijziging met onderbouwing daarvan van een statutenwijziging of de ter zitting en daarna overgelegde wijziging in het handelsregister. Van een professioneel gemachtigde had dat wel mogen worden verwacht.
2.11.
Met bovenstaande staat vast dat binnen de door de rechtbank gestelde termijn wel een op zichzelf genomen geldige machtiging van deze belanghebbende is ingediend. Naar in verzet pas is gebleken is het beroep ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet is gegrond. De in verzet bestreden uitspraak komt te vervallen en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Proceskostenvergoeding
2.12.
De rechtbank ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende voor de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het verzet redelijkerwijs heeft moeten maken [1] . De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 418,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 0,5).
Verzoek immateriëleschadevergoeding
2.13.
De rechtbank wijst het verder het verzoek om immateriëleschadevergoeding thans af omdat de redelijke behandeltermijn in eerste aanleg nog niet is overschreden.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van verzet van belanghebbende van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 17 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 12 februari 2020, ECLI:NL:HR:BL3600