ECLI:NL:RBZWB:2023:2110

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
BRE-22_351
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake WOZ-beschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 maart 2023 uitspraak gedaan over het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 12 augustus 2022, waarin het beroep tegen de WOZ-beschikking van de gemeente Schouwen-Duiveland niet-ontvankelijk was verklaard. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking 2021, maar de rechtbank oordeelde dat er geen juiste machtiging was overgelegd door de gemachtigde. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 3 maart 2023, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig was, maar de heffingsambtenaar ook vertegenwoordigd was.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de indiener van het beroepschrift, in dit geval de gemachtigde, een ondertekende volmacht moet overleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde niet de juiste machtiging had ingediend, ondanks herhaalde verzoeken om dit te doen. De rechtbank concludeert dat het verzet ongegrond is, omdat de eerdere uitspraak terecht was gedaan en het beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Tevens heeft de rechtbank het verzoek om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen overschrijding van de redelijke behandeltermijn was vastgesteld.

De rechtbank heeft de belanghebbende geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/351
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2023 op het verzet van
[belanghebbende], belanghebbende
(gesteld gemachtigde: [gemachtigde]).

1.Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland (de heffingsambtenaar), betreffende de aan belanghebbende opgelegde WOZ-beschikking 2021 voor het object [adres] te [plaats], met aanslagnummer [aanslagnummer], van 21 december 2021, verzonden op 24 december 2021 beroep ingesteld.
1.2.
Bij uitspraak van 12 augustus 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het verzet op 3 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Namens belanghebbende is [gemachtigde] verschenen. Namens de heffingsambtenaar zijn [heffingsambtenaar] en [heffingsambtenaar] verschenen.

2.Overwegingen

2.1.
De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht wegens het niet overleggen van een juiste machtiging.
2.2.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
2.3.
In het verzetschrift worden geen gronden aangevoerd tegen de uitspraak van de rechtbank en waarom het beroep onterecht niet-ontvankelijk zou zijn verklaard. Ter zitting heeft [gemachtigde] aangevoerd dat uit de door hem overgelegde e-mails genoeg blijkt dat hij door belanghebbende de opdracht heeft gekregen bezwaar en beroep in te stellen.
2.4.
Een beroepschrift wordt ondertekend en bevat – voor zover hier van belang – ten minste de nam en het adres van de indiener. Daarbij wordt met ‘indiener’ bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt of degene namens wie beroep wordt ingesteld.
2.5.
Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Als het beroepschrift niet door de indiener zelf is (mede)ondertekend maar slechts door degene die bij het beroepschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd en bij het beroepschrift is geen schriftelijke machtiging overgelegd, is er sprake van een verzuim. Het beroep kan dan niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.6.
Bij brief van 4 februari 2022 is verzocht om binnen vier weken na dagtekening van die brief een machtiging te overleggen waaruit blijkt dat [gemachtigde] door belanghebbende gemachtigd is beroep in te stellen.
2.7.
Met de brief van [gemachtigde] van 18 februari 2022 wordt een niet op naam gestelde en niet ondertekende volmacht ontvangen. Hierdoor kan niet worden beoordeeld of [gemachtigde] door belanghebbende is gemachtigd om beroep in te stellen.
2.8.
Bij brief van 22 maart 2022 is [gemachtigde] nogmaals in de gelegenheid gesteld om een juiste volmacht te overleggen. Dit verzoek is herhaald bij aangetekende brief van 13 juni 2022. Volgens gegevens van Track&Trace van PostNL is de aangetekende brief afgehaald op een afhaallocatie van PostNL. Er is ondertekend voor ontvangst.
2.9.
Vast staat dat een schriftelijke machtiging niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn is ingediend.
2.10.
Van een professioneel gemachtigde mag worden verwacht dat een ondertekende volmacht wordt overgelegd waarin is opgenomen wat er moet worden gedaan en tot hoever die bevoegdheid gaat. Een (niet ondertekende) e-mail, al dan niet met een verzoek tot het instellen van bezwaar en/of beroep, is dan niet voldoende.
2.11.
De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 12 augustus 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Verzoek immateriëleschadevergoeding en proceskostenvergoeding
2.12.
De rechtbank wijst het verder het verzoek om immateriëleschadevergoeding af omdat de redelijke behandeltermijn in eerste aanleg niet is overschreden en ziet ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 17 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.