In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 maart 2023 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak waarin zijn beroep tegen de WOZ-beschikking niet-ontvankelijk was verklaard. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking van de gemeente Veere, maar de rechtbank had geoordeeld dat er geen juiste machtiging was overgelegd. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 3 maart 2023, waarbij belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de vereisten voor het indienen van een beroepschrift, waaronder het ontbreken van een schriftelijke machtiging. De rechtbank heeft het verzoek om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen overschrijding van de redelijke behandeltermijn was vastgesteld. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft.