ECLI:NL:RBZWB:2023:2108

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
BRE-21_4795_4796
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake WOZ-beschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 maart 2023 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak waarin zijn beroep tegen de WOZ-beschikking niet-ontvankelijk was verklaard. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking van de gemeente Veere, maar de rechtbank had geoordeeld dat er geen juiste machtiging was overgelegd. De rechtbank heeft het verzet behandeld op 3 maart 2023, waarbij belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de vereisten voor het indienen van een beroepschrift, waaronder het ontbreken van een schriftelijke machtiging. De rechtbank heeft het verzoek om immateriële schadevergoeding en proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen overschrijding van de redelijke behandeltermijn was vastgesteld. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/4795 en 21/4796
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2023 op het verzet van
[belanghebbende], gevestigd te [plaats], belanghebbende
(gesteld gemachtigde: [gemachtigde]).

1.Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere (de heffingsambtenaar), betreffende de aan belanghebbende opgelegde WOZ-beschikking 2021 voor de objecten [adres] en [adres] te [plaats], met aanslagnummer [aanslagnummer], van 27 september 2021, verzonden op 28 september 2021, beroep ingesteld.
1.2.
Bij uitspraak van 15 april 12022 heeft de rechtbank die beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
[gemachtigde] heeft tegen deze uitspraak, bij brieven van 25 april 2022 en 2 juni 2022 verzet ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het verzet op 3 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Namens belanghebbende is [plaats] verschenen. Namens de heffingsambtenaar zijn [heffingsambtenaar] en [heffingsambtenaar] verschenen.

2.Overwegingen

2.1.
De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk geacht wegens het niet overleggen van een juiste machtiging.
2.2.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
2.3.
In het verzetschrift worden geen gronden aangevoerd tegen de uitspraak van de rechtbank en waarom de beroepen onterecht niet-ontvankelijk zouden zijn verklaard. Ter zitting heeft [plaats] aangevoerd dat een machtiging onderdeel is van de bezwaarstukken die de heffingsambtenaar moet overleggen.
2.4.
Een beroepschrift wordt ondertekend en bevat – voor zover hier van belang – ten minste de naam en het adres van de indiener. Daarbij wordt met ‘indiener’ bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt of degene namens wie beroep wordt ingesteld.
2.5.
Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Als het beroepschrift niet door de indiener zelf is (mede)ondertekend maar slechts door degene die bij het beroepschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd en bij het beroepschrift is geen schriftelijke machtiging overgelegd, is er sprake van een verzuim. Het beroep kan dan niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.6.
De rechtbank stelt vast dat bij het beroepschrift geen schriftelijke machtiging is overgelegd. Bij brief van 12 november 2021 is verzocht om binnen vier weken na dagtekening van die brief een machtiging te overleggen waaruit blijkt dat [plaats] door belanghebbende gemachtigd is beroep in te stellen.
2.7.
Dit verzoek is herhaald bij aangetekende brief van 14 januari 2022. Volgens gegevens van Track&Trace van PostNL is de aangetekende brief afgehaald op een afhaallocatie van PostNL. Er is ondertekend voor ontvangst.
2.8.
Vast staat dat een schriftelijke machtiging niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn is ingediend.
2.9.
[plaats] heeft in verzet niet betwist dat hij in de beroepsfase geen machtiging heeft ingediend. Het standpunt van [plaats] dat de heffingsambtenaar deze moet overleggen met de bezwaarstukken, verwerpt de rechtbank. De rechtbank controleert de ontvankelijkheid van het beroep vóórdat zij verweerder verzoekt de stukken in te dienen en doet dat ook als verweerder eventueel heeft nagelaten om een machtiging te vragen.
Het is aan de indiener van het beroep om te voldoen aan de ontvankelijkheidseisen binnen de daarvoor gestelde termijn.
2.10.
De rechtbank ziet dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 15 april 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Verzoek immateriëleschadevergoeding en proceskostenvergoeding
2.11.
De rechtbank wijst het verzoek om immateriëleschadevergoeding af omdat de redelijke behandeltermijn in eerste aanleg niet is overschreden en ziet ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 17 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.