In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking voor drie objecten, maar zijn bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank had eerder op 9 september 2022 de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoert dat zijn bezwaar tijdig is ingediend en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van de coronamaatregelen.
Tijdens de zitting op 3 maart 2023 heeft de rechtbank het verzet behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn is overschreden. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende geen aannemelijke redenen heeft aangevoerd voor de termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden die de belanghebbende aanvoert niet voldoende zijn om de overschrijding van de bezwaartermijn te rechtvaardigen. Daarom blijft de eerdere uitspraak in stand en wordt het verzet ongegrond verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de belanghebbende om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke behandeltermijn in eerste aanleg niet is overschreden. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.