In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 maart 2023 uitspraak gedaan over het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De zaak betreft een WOZ-beschikking voor de objecten gelegen aan [adres 1], [adres 2] en [adres 3] te [plaats], met aanslagnummer [aanslagnummer]. De rechtbank had eerder op 15 februari 2022 de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, omdat hij meent dat zijn bezwaar tijdig is ingediend.
De rechtbank heeft het verzet behandeld op 3 maart 2023, waarbij de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken, en het bezwaarschrift van belanghebbende was op 20 april 2020 ontvangen, wat na de fatale termijn was. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten.
Belanghebbende voerde aan dat hij niet was gewaarschuwd over de mogelijkheid van niet-ontvankelijkheid en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de gevolgen van de coronamaatregelen. De rechtbank oordeelde echter dat van een professioneel gemachtigde verwacht mag worden dat hij op de ontvankelijkheid ingaat. De rechtbank handhaafde haar eerdere oordeel en verklaarde het verzet ongegrond. Tevens werd het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat belanghebbende spanning of frustratie had over de WOZ-beschikking.