ECLI:NL:RBZWB:2023:2104

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
02-062457-21 en 21-002808-19 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van diefstal met bedreiging met een alarmpistool en vrijspraak van het voorhanden hebben van een alarmpistool

Op 30 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van diefstal met bedreiging met een alarmpistool. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 maart 2021 samen met anderen onder bedreiging met geweld goederen heeft gestolen van twee aangevers. De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte en zijn medeverdachten de aangevers hebben bedreigd met een alarmpistool en dat zij de gestolen goederen in hun auto hebben aangetroffen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat zij wisselend hebben verklaard. De rechtbank heeft de verdachte echter vrijgesproken van het voorhanden hebben van het alarmpistool, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij daarover beschikkingsmacht had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is een gedeeltelijke schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, met een schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere jeugddetentie is toegewezen, maar omgezet naar een taakstraf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-062457-21 en 21-002808-19 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 30 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Zeist

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Jansen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 4 maart 2021 te Etten-Leur:
feit 1samen met anderen onder bedreiging met geweld goederen heeft gestolen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
feit 2samen met anderen een alarm-/startpistool en een kogelpatroon voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het, samen met zijn medeverdachten, wegnemen van twee of meer horloges, een Samsung telefoon, een ID-kaart, twee bankpassen en een mondkapje. Naar de mening van de officier van justitie hebben verdachte en zijn medeverdachten aangevers daarbij bedreigd met geweld (feit 1). Ten aanzien van de bedreiging met geweld acht de officier van justitie alle in de tenlastelegging genoemde handelingen overtuigend bewezen.
De officier van justitie baseert zich voor de bewezenverklaring op de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de verklaringen van getuige Yekeler en het feit dat alle vier de verdachten kort na de melding van de overval worden aangetroffen in een auto met daarin de weggenomen goederen, een wapen (alarmpistool) en twee messen.
Naar de mening van de officier van justitie zijn de verklaringen van de verdachten dat zij door aangevers zijn aangevallen met messen niet geloofwaardig aangezien zij zich eerst hebben beroepen op hun zwijgrecht en vervolgens wisselend zijn blijven verklaren.
De officier van justitie acht ook het in vereniging voorhanden hebben van het alarmpistool en een kogelpatroon (feit 2) wettig en overtuigend bewezen. Naar de mening van de officier van justitie hadden alle vier de verdachten de beschikkingsmacht over het wapen. De officier van justitie baseert zich daarbij op het feit dat de verdachten met zijn vieren naar de afspraak zijn gegaan, de verklaringen van aangevers dat zij door meerdere personen zijn bedreigd en het feit dat het wapen is aangetroffen in de auto waarin de verdachten zaten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van beide feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van aangevers op een aantal essentiële punten (diefstal iPhone, handel in nephorloges, de totstandkoming van de ontmoeting en het al dan niet gebruiken van messen door de daders) onbetrouwbaar zijn en daarom niet zonder meer voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Alhoewel de verdachten onderling ook niet op alle onderdelen hetzelfde verklaren, komen hun verklaringen volgens de raadsman in essentie wel overeen en kunnen deze derhalve niet zonder meer als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven.
Verdachte ontkent dat hij de in de tenlastelegging genoemde goederen heeft weggenomen. Daarnaast kan niet worden bewezen dat hij daartoe nauw en bewust heeft samengewerkt, noch dat hij een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het wegnemen van de goederen. Het is namelijk onduidelijk hoe en door wie de aan aangevers toebehorende goederen in de auto van de verdachten terecht zijn gekomen. Niet uitgesloten is dat (één van de) medeverdachten hiervoor verantwoordelijk zijn, buiten medeweten van verdachte om.
Als de rechtbank van oordeel is dat verdachte, al dan niet in vereniging, wel één of meer van de genoemde goederen heeft weggenomen, kan naar de mening van de raadsman het geweldsaspect niet wettig en overtuigend bewezen worden. Ten aanzien van het tonen van de messen heeft de raadsman gewezen op de verklaringen van de verdachten dat het juist aangevers waren die met de messen hebben gedreigd en het gegeven dat de verklaringen van aangevers op dit punt niet zonder meer geloofwaardig zijn.
Ten aanzien van het vuurwapen heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte voorafgaand aan het feit de wetenschap heeft gehad dat [medeverdachte 1] dit bij zich droeg. Het opzet van verdachte hierop kan dan ook niet bewezen worden. Evenmin kan volgens de raadsman worden betoogd dat de kans dat er met een vuurwapen zou worden gedreigd aanmerkelijk was nu het opzet kennelijk was gericht op een horlogedeal en niet op een beroving of ruzie.
In het verlengde daarvan heeft de raadsman ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat verdachte het alarmpistool (tezamen en in vereniging) voorhanden heeft gehad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten
De rechtbank stelt de volgende feiten vast:
  • [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn op 4 maart 2021 samen in een witte Seat Ibiza naar het Trivium in Etten-Leur gegaan;
  • zij hebben daar een ontmoeting gehad met aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
  • na de ontmoeting zijn de verdachten alle vier in de Seat Ibiza gestapt en samen weggereden. [medeverdachte 3] was de bestuurder, [medeverdachte 1] de bijrijder, rechts achterin zat [medeverdachte 2] en links achterin [verdachte] ;
  • kort daarna zijn zij aangehouden in diezelfde auto (het tijdstip van de melding bij de politie van een beroving in Etten-Leur is 19:35 uur en tijdstip waarop de Seat Ibiza op de A16 door politie wordt gezien is 19:41 uur);
  • in die auto zijn onder meer een Samsung S7 van aangever [slachtoffer 1] (onder de rechterzitting van de achterbank), een identiteitskaart en een bankpas op naam van [slachtoffer 1] , een bankpas op naam van [vriendin slachtoffer 1] (vriendin van [slachtoffer 1] ) en een alarmpistool met daarin een kogelpatroon (alle onder linkerzitting van achterbank) aangetroffen.
Gelet op de verklaringen van aangevers en verdachten kan naar het oordeel van de rechtbank voorts worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] tijdens de ontmoeting in de auto op de bestuurdersplaats is blijven zitten, [medeverdachte 2] naast de auto is gaan staan en [medeverdachte 1] en [verdachte] kort voor de ontmoeting uit de auto zijn gestapt en aanvankelijk op het parkeerterrein bij de McDonald’s zijn gaan staan.
Betrouwbaarheid aangevers
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier dat de aangevers wisselend hebben verklaard en bevat het dossier sterke aanwijzingen dat zij niet op alle onderdelen naar waarheid hebben verklaard. Dit betekent echter niet dat de verklaringen van aangevers reeds om die reden als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt en op voorhand volledig van het bewijs moeten worden uitgesloten. Wel geeft dit aanleiding om kritisch en met de nodige behoedzaamheid naar de verklaringen van aangevers te kijken en deze zorgvuldig af te wegen tegen de overige bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de verklaringen van de verdachten, en deze verklaringen alleen in de bewijsconstructie te gebruiken voor die onderdelen waarvoor voldoende objectief steunbewijs bestaat.
De rechtbank stelt in dat kader vast dat aangevers wel consistent hebben verklaard over het geluid dat zij hoorden van het naar achter trekken van de slede van een pistool, het tonen van een pistool door een van de verdachten en het richten van dat pistool op hun benen met daarbij de woorden: “Zal ik hem eentje geven in zijn been?” en “als je terug kijkt, schiet ik”. Dit onderdeel van hun verklaring wordt daarnaast ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij een alarmpistool bij zich had en dat hij dit pistool heeft getoond aan aangevers en door het aantreffen van dat wapen in de auto van verdachten.
De verklaring van aangevers dat zij, onder bedreiging van het pistool, zijn gefouilleerd waarbij verschillende goederen van aangever [slachtoffer 1] zijn afgenomen, wordt ondersteund door het aantreffen van die goederen in de auto van de verdachten zeer kort na de ontmoeting met aangevers, te meer nu verdachten geen enkele verklaring hebben gegeven voor de aanwezigheid van die goederen in hun auto.
Met betrekking tot de verklaringen van de vier verdachten stelt de rechtbank vast dat zij verschillend hebben verklaard over deze punten en over wie welke rol heeft gehad. In hun verklaringen is op deze punten juist – anders dan bij de verklaringen van aangevers het geval is – géén rode draad terug te vinden.
De rechtbank acht deze onderdelen van de verklaringen van aangevers dan ook betrouwbaar nu die verklaringen op deze punten passen bij de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Ten aanzien van de twee messen die in de auto van de verdachten zijn aangetroffen hebben aangevers en verdachten tegenstrijdig verklaard en is naar het oordeel van de rechtbank niet op basis van andere objectieve bewijsmiddelen, zoals camerabeelden, onafhankelijke getuigen of forensisch onderzoek aan de messen, vast te stellen van wie de messen zijn en wie de messen ten tijde van het feit heeft gebruikt. De verklaring van verdachten dat het aangevers zijn geweest die de messen hebben meegenomen valt niet uit te sluiten. Het door verdachten ter hand houden en tonen van de messen aan aangevers acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk.
In tegenstelling tot de officier van justitie acht de rechtbank ook de diefstal van het mondkapje en de twee replica Rolex horloges niet wettig en overtuigend bewezen nu ook daarvoor het objectieve bewijs ontbreekt. Het mondkapje en een van de horloges is in het geheel niet in de auto de aangetroffen. Hoewel het horloge dat bij de aanhouding om de pols van [medeverdachte 2] is aangetroffen veel overeenkomsten vertoont met een van de horloges die aangevers omschrijven, kan niet onomstotelijk worden vastgesteld dat het hier om hetzelfde horloge gaat. De rechtbank overweegt daartoe dat het een replica horloge betreft, er meer van deze horloges in omloop zijn en er ook nog twee andere replica Rolex horloges in het dashboardkastje van de auto zijn aangetroffen.
feit 1
Zoals de rechtbank reeds heeft vastgesteld, zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bij de auto gebleven en zijn [medeverdachte 1] en [verdachte] kort voor de ontmoeting uit de auto gestapt. Gelet daarop hebben aangevers dan ook eerst [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gezien en zijn het [medeverdachte 1] en [verdachte] geweest die later aan zijn komen lopen. Op basis van de verklaringen van aangevers en de verklaring van [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 1] toen een alarmpistool getrokken. Nu de aangevers met twee personen waren en hebben verklaard dat zij werden gefouilleerd door meerdere personen, [medeverdachte 3] in de auto is blijven zitten op de bestuurdersstoel en [medeverdachte 1] een alarmpistool vast had, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn geweest die de aangevers vervolgens hebben gefouilleerd.
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] waarbij zij alle drie een bijdrage van voldoende gewicht aan het feit hebben geleverd. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het onder bedreiging met geweld tegen aangevers wegnemen van goederen.
feit 2
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] op 4 maart 2021 een alarmpistool en een kogelpatroon voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht ten aanzien van verdachte het ten laste gelegde medeplegen aan dit feit echter niet wettig en overtuigend bewezen nu op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte de beschikkingsmacht had over het vuurwapen en het kogelpatroon. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 4 maart 2021 te Etten-Leur, op de openbare weg te weten aan het Trivium,
tezamen en in vereniging met anderen,
een telefoon (merk Samsung, type S7) en
een identiteitskaart (op naam van [slachtoffer 1] ) en
twee bankpassen (op naam van [vriendin slachtoffer 1] of [slachtoffer 1] ),
welke goederen aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader(s) toebehoorden, te weten aan [slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen die voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door:
een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] te richten en aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te tonen en de slede naar achteren te halen en ter hand te houden en
een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het been van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te richten en (daarbij) de woorden toe voegen: “Zal ik hem eentje geven in zijn been!” en “als je terug kijkt, schiet ik”.
Gelet op het bewezenverklaarde heeft de rechtbank in de eerste alinea van feit 1 het woord ‘het’ toegevoegd en de [letter 1] ’ in ‘ [vriendin slachtoffer 1] ’ gewijzigd in de [letter 2] . In de tweede alinea van feit 1 zijn door de rechtbank de woorden ‘welke goederen’ toegevoegd en in de vierde alinea is voor ‘ [slachtoffer 2] ’ de [voorletter] geplaatst. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen met daarnaast eventueel een voorwaardelijk deel (zonder bijzondere voorwaarden) en/of een taakstraf. De raadsman heeft daarbij gewezen op de duur van het voorarrest, de (minimale) overschrijding van de redelijke termijn, het gegeven dat de voorlopige hechtenis van verdachte reeds gedurende 1,5 jaar is geschorst en hij in die tijd geen voorwaarden heeft overtreden, het over verdachte op 6 maart 2023 opgemaakte reclasseringsrapport, de ondergeschikte rol van verdachte en het eigen aandeel van aangevers.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een diefstal met bedreiging met geweld. Hierbij is een alarmpistool - gelijkend op een echt pistool - aan de slachtoffers getoond en gedreigd daarmee op hen te schieten. Het spreekt voor zich dat dit feit heel beangstigend is geweest voor de slachtoffers. Verdachte heeft daar bij het plegen van dit feit in het geheel niet bij stilgestaan. Daarnaast hebben dit soort feiten een grote impact op gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Dit geldt te meer nu het feit is gepleegd op een parkeerplaats bij een McDonald’s op een tijdstip waarop daar veel mensen komen. De rechtbank rekent verdachte dit feit dan ook ernstig aan.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf, sluit de rechtbank aan bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS die gelden voor een straatroof met verbale bedreiging, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 6 tot 8 maanden.
Als straf vermeerderende factoren gelden dat het feit is gepleegd op een openbare plaats waar veel mensen komen en dat er bij de bedreiging gebruik is gemaakt van een alarmpistool.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en geweldsdelicten, waaronder ook een diefstal met geweld.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de strafmaat ook mee dat de voorlopige hechtenis van verdachte reeds anderhalf jaar geleden is geschorst en verdachte gedurende die schorsing geen bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Uit het reclasseringsrapport over verdachte van 6 maart 2023 volgt dat er geen argumenten zijn om het adolescentenstrafrecht toe te passen en dat er tijdens het reclasseringstoezicht onvoldoende aan recidiveverlaging kon worden gewerkt. Dit laatste heeft voornamelijk te maken met de verstandelijke beperking van verdachte. Tijdens het reclasseringstoezicht is er wel gewerkt aan het verkrijgen van stabiliteit op de praktische leefgebieden. Zo heeft verdachte een inschrijfadres en een ID-kaart en wordt er ambulante begeleiding geboden om hem te begeleiden naar zinvolle dagbesteding en/of het aanvragen van een uitkering. Dit lijkt bij verdachte het hoogst haalbare. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen en adviseert dan ook om geen bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen.
Gelet op het tijdverloop en de periode van de schorsing, waarin verdachte heeft meegewerkt aan de begeleiding door de reclassering, zal de rechtbank een lagere voorwaardelijke straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest. Om de ernst van het feit te benadrukken en gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen opleggen, met daaraan verbonden een proeftijd van 2 jaar. Zoals is geadviseerd in het aangehaalde reclasseringsrapport zal de rechtbank daarbij geen bijzondere voorwaarden opleggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 4.894,52 voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 600,00, waarvan € 100,00 materiële schade (te weten ‘eigen bijdrage rechtsbijstandsverzekering’) en € 500,00 immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Ten aanzien van de gestelde schade van € 520,00 aan de iPhone 11 ontbreekt het causaal verband met het ten laste gelegde feit nu niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachten deze telefoon van aangever hebben gestolen. De rechtbank acht de vordering ten aanzien van die gestelde schade daarom ongegrond en zal deze afwijzen.
Ten aanzien van het overige gedeelte van de vordering is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke jeugddetentie van 2 weken die aan verdachte is opgelegd bij arrest van de meervoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2020 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank verdachte in de gelegenheid stellen een taakstraf te verrichten in plaats van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1:diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 193 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij arrest d.d. 11 februari 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 21-002808-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
jeugddetentie voor de duur van 2 weken;
- gelast dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie wordt vervangen door
een taakstraf van 28 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
14 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 600,00, waarvan € 100,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst af een bedrag van € 520,00 (schade aan telefoons);
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (feit 1),
€ 600,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 12 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 maart 2023.