ECLI:NL:RBZWB:2023:2102

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 23_991
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 30 maart 2023, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Justitie en Veiligheid, maar de minister had niet tijdig beslist op dit bezwaar. Eiser had op 18 augustus 2022 bezwaar gemaakt tegen een besluit van 8 juli 2023, maar de minister had de beslistermijn overschreden. De rechtbank oordeelde dat de minister de termijn voor het nemen van een besluit niet correct had opgeschort en dat de beslistermijn inmiddels met meer dan vier maanden was overschreden. Eiser had de minister op 13 januari 2023 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank besloot dat de minister alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moest nemen. De rechtbank legde een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn nog werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moest de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden en de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/991

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. J.C. Reisinger),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 18 augustus 2022 tegen het besluit van 8 juli 2023 betreffende het verzoek van 25 januari 2022 als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo).

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 18 augustus 2022. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is, te weten vanaf 20 augustus 2022. Verweerder heeft de termijn voor het nemen van het besluit opgeschort. Anders dan verweerder stelt volgt uit artikel 7:10, tweede lid, van de Awb dat de termijn wordt opgeschort tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Nu eiser op 16 september 2022 heeft aangegeven af te zien van verdere aanvulling van zijn gronden, is de beslistermijn opgeschort geweest van 10 september 2022 tot en met 15 september 2022, zijnde zes dagen. Vervolgens heeft verweerder de termijn nog verlengd met zes weken. Verweerder had dus uiterlijk op 17 november 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiser heeft verweerder op 13 januari 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In het verweerschrift van 23 februari 2023 geeft verweerder aan dat gelet op complexiteit van het verzoek, de diverse disciplines alsook door de afstemming met gespecialiseerde collega’s nog geen uitspraak kan worden gedaan over een datum van de te nemen beslissing op bezwaar. De rechtbank ziet hierin geen reden om een langere termijn dan twee weken op te leggen en heeft daarbij in overweging genomen dat de beslistermijn inmiddels met meer dan vier maanden is overschreden.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 30 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.