ECLI:NL:RBZWB:2023:2101

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1168
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake beëindiging WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 30 maart 2023, wordt het beroep van eiseres behandeld die stelt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering. Eiseres had op 27 januari 2022 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 januari 2022, maar verweerder heeft pas na de ingebrekestelling op 24 augustus 2022 gereageerd. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het nemen van een besluit door verweerder is overschreden en dat eiseres haar beroep niet te laat heeft ingesteld, ondanks dat dit meer dan vijf maanden na de ingebrekestelling was. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en verplicht verweerder om binnen vier maanden na de uitspraak alsnog een besluit op bezwaar te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt haar griffierecht van € 50,- vergoed en ook een proceskostenvergoeding van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1168

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 27 januari 2022 tegen het besluit van 24 januari 2022 betreffende de beëindiging van haar uitkering ingevolge de Wet werk inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Het bestuursorgaan beslist op het onderhavige bezwaar binnen zeventien weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikel 112 van de Wet WIA). Het bezwaarschrift tegen het besluit van 24 januari 2022 is bij verweerder ingediend op 27 januari 2022. Verweerder heeft de termijn verlengd met zes weken. Verweerder had dus uiterlijk op
15 augustus 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiseres heeft verweerder op 24 augustus 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
De betrokkene moet het beroep binnen een redelijke termijn instellen. Als het beroep niet binnen een redelijke termijn is ingesteld, is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen. Alhoewel het beroepschrift ruim vijf maanden na afloop van de ingebrekestelling is verzonden, is de rechtbank van oordeel dat eiseres het beroep niet te laat heeft ingesteld. Uit het dossier blijkt dat er tussen partijen in deze periode contact is geweest.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. Uit het verweerschrift van 28 februari 2023 blijkt dat de beslistermijn is overschreden vanwege de zeer beperkte capaciteit aan verzekeringsartsen en de daarmee gepaard gaande grote werkvoorraden. Hierdoor is nog geen fysieke hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts ingepland. Het is verweerder niet bekend binnen welke termijn een beslissing kan worden genomen, maar uit het verweerschrift blijkt dat het inplannen van de hoorzitting eerder nog enkele maanden dan weken op zich laat wachten. Mogelijk zal daarna nog een arbeidsdeskundig onderzoek noodzakelijk kunnen zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. In dit geval acht de rechtbank het redelijk dat verweerder nog vier maanden de tijd krijgt de beslissing op bezwaar te nemen.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen vier maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van
C.J.M. Hendrickx, griffier, op 30 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.