4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten
De rechtbank stelt de volgende feiten vast:
- [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn op 4 maart 2021 samen in een witte Seat Ibiza naar het Trivium in Etten-Leur gegaan;
- zij hebben daar een ontmoeting gehad met aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
- na de ontmoeting zijn de verdachten alle vier in de Seat Ibiza gestapt en samen weggereden. [medeverdachte 1] was de bestuurder, [verdachte] de bijrijder, rechts achterin zat [medeverdachte 2] en links achterin [medeverdachte 3] ;
- kort daarna zijn zij aangehouden in diezelfde auto (het tijdstip van de melding bij de politie van een beroving in Etten-Leur is 19:35 uur en tijdstip waarop de Seat Ibiza op de A16 door politie wordt gezien is 19:41 uur);
- in die auto zijn onder meer een Samsung S7 van aangever [slachtoffer 1] (onder de rechterzitting van de achterbank), een identiteitskaart en een bankpas op naam van [slachtoffer 1] , een bankpas op naam van [vriendin slachtoffer 1] (vriendin van [slachtoffer 1] ) en een alarmpistool met daarin een kogelpatroon (alle onder linkerzitting van achterbank) aangetroffen.
Gelet op de verklaringen van aangevers en verdachten kan naar het oordeel van de rechtbank voorts worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] tijdens de ontmoeting in de auto op de bestuurdersplaats is blijven zitten, [medeverdachte 2] naast de auto is gaan staan en [verdachte] en [medeverdachte 3] kort voor de ontmoeting uit de auto zijn gestapt en aanvankelijk op het parkeerterrein bij de McDonald’s zijn gaan staan.
Betrouwbaarheid aangevers
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier dat de aangevers wisselend hebben verklaard en bevat het dossier sterke aanwijzingen dat zij niet op alle onderdelen naar waarheid hebben verklaard. Dit betekent echter niet dat de verklaringen van aangevers reeds om die reden als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt en op voorhand volledig van het bewijs moeten worden uitgesloten. Wel geeft dit aanleiding om kritisch en met de nodige behoedzaamheid naar de verklaringen van aangevers te kijken en deze zorgvuldig af te wegen tegen de overige bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de verklaringen van de verdachten, en deze verklaringen alleen in de bewijsconstructie te gebruiken voor die onderdelen waarvoor voldoende objectief steunbewijs bestaat.
De rechtbank stelt in dat kader vast dat aangevers wel consistent hebben verklaard over het geluid dat zij hoorden van het naar achter trekken van de slede van een pistool, het tonen van een pistool door een van de verdachten en het richten van dat pistool op hun benen met daarbij de woorden: “Zal ik hem eentje geven in zijn been?” en “als je terug kijkt, schiet ik”. Dit onderdeel van hun verklaring wordt daarnaast ondersteund door de verklaring van [verdachte] dat hij een alarmpistool bij zich had en dat hij dit pistool heeft getoond aan aangevers en door het aantreffen van dat wapen in de auto van verdachten.
De verklaring van aangevers dat zij, onder bedreiging van het pistool, zijn gefouilleerd waarbij verschillende goederen van aangever [slachtoffer 1] zijn afgenomen, wordt ondersteund door het aantreffen van die goederen in de auto van de verdachten zeer kort na de ontmoeting met aangevers, te meer nu verdachten geen enkele verklaring hebben gegeven voor de aanwezigheid van die goederen in hun auto.
Met betrekking tot de verklaringen van de vier verdachten stelt de rechtbank vast dat zij verschillend hebben verklaard over deze punten en over wie welke rol heeft gehad. In hun verklaringen is op deze punten juist – anders dan bij de verklaringen van aangevers het geval is – géén rode draad terug te vinden.
De rechtbank acht deze onderdelen van de verklaringen van aangevers dan ook betrouwbaar nu die verklaringen op deze punten passen bij de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Ten aanzien van de twee messen die in de auto van de verdachten zijn aangetroffen hebben aangevers en verdachten tegenstrijdig verklaard en is naar het oordeel van de rechtbank niet op basis van andere objectieve bewijsmiddelen, zoals camerabeelden, onafhankelijke getuigen of forensisch onderzoek aan de messen, vast te stellen van wie de messen zijn en wie de messen ten tijde van het feit heeft gebruikt. De verklaring van verdachten dat het aangevers zijn geweest die de messen hebben meegenomen valt niet uit te sluiten. Het door verdachten ter hand houden en tonen van de messen aan aangevers acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk.
In tegenstelling tot de officier van justitie acht de rechtbank ook de diefstal van het mondkapje en de twee replica Rolex horloges niet wettig en overtuigend bewezen nu ook daarvoor het objectieve bewijs ontbreekt. Het mondkapje en een van de horloges is in het geheel niet in de auto de aangetroffen. Hoewel het horloge dat bij de aanhouding om de pols van [medeverdachte 2] is aangetroffen veel overeenkomsten vertoont met een van de horloges die aangevers omschrijven, kan niet onomstotelijk worden vastgesteld dat het hier om hetzelfde horloge gaat. De rechtbank overweegt daartoe dat het een replica horloge betreft, er meer van deze horloges in omloop zijn en er ook nog twee andere replica Rolex horloges in het dashboardkastje van de auto zijn aangetroffen.
feit 1
Zoals de rechtbank reeds heeft vastgesteld, zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij de auto gebleven en zijn [verdachte] en [medeverdachte 3] kort voor de ontmoeting uit de auto gestapt. Gelet daarop hebben aangevers dan ook eerst [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gezien en zijn het [verdachte] en [medeverdachte 3] geweest die later aan zijn komen lopen. Op basis van de verklaringen van aangevers en de verklaring van [verdachte] heeft [verdachte] toen een alarmpistool getrokken. Nu de aangevers met twee personen waren en hebben verklaard dat zij werden gefouilleerd door meerdere personen, [medeverdachte 1] in de auto is blijven zitten op de bestuurdersstoel en [verdachte] een alarmpistool vast had, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat het [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn geweest die de aangevers vervolgens hebben gefouilleerd.
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] waarbij zij alle drie een bijdrage van voldoende gewicht aan het feit hebben geleverd. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het onder bedreiging met geweld tegen aangevers wegnemen van goederen.
feit 2
Op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 4 maart 2021 een alarmpistool en een kogelpatroon voorhanden heeft gehad zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.
De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen nu op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden vastgesteld dat de medeverdachten de beschikkingsmacht hadden over het vuurwapen en het kogelpatroon.