ECLI:NL:RBZWB:2023:2097

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
02-062478-21, 01-248879-20 (TUL) en 01-845556-18 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van diefstal met bedreiging en voorhanden hebben van een alarmpistool

Op 30 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van diefstal met bedreiging met een alarmpistool en het voorhanden hebben van een alarmpistool en een kogelpatroon. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Jansen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, en dat er geen bewijs was voor een voorafgaand plan om de aangevers te beroven. De verdachte had tijdens het incident in de auto gezeten en had geen bijdrage van gewicht geleverd aan de diefstal of de bedreiging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van beide ten laste gelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij de beschikkingsmacht had over het alarmpistool en de kogelpatroon. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan. De rechtbank wees ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging af, aangezien de verdachte was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-062478-21, 01-248879-20 (TUL) en 01-845556-18 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 30 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. T. Deckwitz, advocaat te ‘s-Hertogenbosch

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Jansen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 4 maart 2021 te Etten-Leur:
feit 1samen met anderen onder bedreiging met geweld goederen heeft gestolen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
feit 2samen met anderen een alarm-/startpistool en een kogelpatroon voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het, samen met zijn medeverdachten, wegnemen van twee of meer horloges, een Samsung telefoon, een ID-kaart, twee bankpassen en een mondkapje. Naar de mening van de officier van justitie hebben verdachte en zijn medeverdachten aangevers daarbij bedreigd met geweld (feit 1). Ten aanzien van de bedreiging met geweld acht de officier van justitie alle in de tenlastelegging genoemde handelingen overtuigend bewezen.
De officier van justitie baseert zich voor de bewezenverklaring op de verklaringen van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de verklaringen van [getuige] en het feit dat alle vier de verdachten kort na de melding van de overval worden aangetroffen in een auto met daarin de weggenomen goederen, een wapen (alarmpistool) en twee messen.
Naar de mening van de officier van justitie zijn de verklaringen van de verdachten dat zij door aangevers zijn aangevallen met messen niet geloofwaardig aangezien zij zich eerst hebben beroepen op hun zwijgrecht en vervolgens wisselend zijn blijven verklaren.
De officier van justitie acht ook het in vereniging voorhanden hebben van het alarmpistool en een kogelpatroon (feit 2) wettig en overtuigend bewezen. Naar de mening van de officier van justitie hadden alle vier de verdachten de beschikkingsmacht over het wapen. De officier van justitie baseert zich daarbij op het feit dat de verdachten met zijn vieren naar de afspraak zijn gegaan, de verklaringen van aangevers dat zij door meerdere personen zijn bedreigd en het feit dat het wapen is aangetroffen in de auto waarin de verdachten zaten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van aangevers niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt nu deze verklaringen niet betrouwbaar zijn. Naar de mening van de raadsman is er geen sprake geweest van een ‘overval’ maar van een ontmoeting tussen partijen die zeer snel is geëscaleerd. Het wegnemen van de goederen heeft volgens de raadsman spontaan en impulsief plaatsgevonden en geheel op eigen titel van [medeverdachte 1] . Aan verdachte is enkel gevraagd om naar de afspraak te rijden. Hij was verder nergens van op de hoogte (bijvoorbeeld van de afspraak een dag eerder) en is als bestuurder tijdens het incident op 4 maart 2021 in de auto blijven zitten. Verdachte heeft geen enkele bijdrage van enig gewicht geleverd aan de wegnemingshandelingen of de bedreiging met geweld.
Subsidiair, als de rechtbank van oordeel is dat verdachte wel op de hoogte was van het feit en zijn bijdrage heeft bestaan uit het na het feit wegrijden met de auto met daarin de medeverdachten, heeft de raadsman aangevoerd dat ook dat volgens de jurisprudentie onvoldoende is om tot medeplegen te kunnen komen en verdachte dient te worden vrijgesproken. Dat zou hoogstens kunnen leiden tot medeplichtigheid, maar dat is niet ten laste gelegd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat niet is gebleken dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van een wapen. [medeverdachte 2] droeg het wapen en trok dit ineens tevoorschijn bij het incident. Naar de mening van de raadsman kan niet worden vastgesteld dat verdachte de beschikkingsmacht had over het wapen. Verdachte dient daarom ook te worden vrijgesproken van feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat:
  • verdachte samen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 4 maart 2021 in een Seat Ibiza naar het Trivium in Etten-Leur is gegaan;
  • [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] daar een ontmoeting hebben gehad met aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
  • verdachte tijdens die ontmoeting in de auto op de bestuurdersplaats is blijven zitten;
  • [medeverdachte 2] een alarmpistool bij zich had en dit aan aangevers heeft getoond en daarbij de slede van het pistool naar achter heeft getrokken en het pistool heeft gericht op de benen van aangevers met daarbij de woorden: “Zal ik hem eentje geven in zijn been?” en “als je terug kijkt, schiet ik”;
  • [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ondertussen aangevers hebben gefouilleerd en daarbij van [slachtoffer 1] een Samsung S7, een identiteitskaart, een bankpas op zijn naam en een bankpas op naam van [naam] hebben weggenomen.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen niet dat er voorafgaand aan de ontmoeting sprake was van een plan om aangevers te beroven. Evenmin is gebleken dat verdachte ter plekke een bijdrage van enig gewicht heeft geleverd aan de diefstal of aan het geweld, nu hij gedurende het feit in de auto is blijven zitten en ook aangevers niets hebben verklaard over een bijdrage aan het feit door de bestuurder van de auto. Op basis van het dossier is zelfs niet komen vast te staan dat verdachte de diefstal en het geweld heeft gezien. Gelet daarop acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen aan feit 2 evenmin wettig en overtuigend bewezen nu op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte de beschikkingsmacht had over het vuurwapen en het kogelpatroon.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van beide ten laste gelegde feiten.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 4.894,52 voor feit 1.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 17 november 2020 ten uitvoer zal worden gelegd.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 18 maart 2019. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft deze vordering reeds toegewezen in haar arrest onder parketnummer 20-001088-20 en deze gevangenisstraf is inmiddels door verdachte uitgezeten.
Hoe het ook zit met de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, nu verdachte wordt vrijgesproken, moeten de vorderingen tot tenuitvoerlegging sowieso worden afgewezen.

7.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de ten laste gelegde feiten;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 maart 2023.