ECLI:NL:RBZWB:2023:2072

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3076
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verleende omgevingsvergunning voor tijdelijke woonruimte

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2023, wordt het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een tijdelijke woonruimte aan het adres [adres] 31 in [plaatsnaam] beoordeeld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda had op 19 november 2021 een omgevingsvergunning verleend, waartegen eisers bezwaar maakten. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde het primaire besluit. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, maar zijn niet verschenen op de zitting op 15 februari 2023.

De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eisers geen procesbelang meer hebben. De vergunning voor de tijdelijke woonunit is inmiddels verlopen en er is een nieuwe vergunning verleend aan de vergunninghouder, waartegen eisers geen rechtsmiddelen hebben aangewend. De rechtbank legt uit dat procesbelang ontbreekt, omdat de bestuursrechter alleen kan oordelen als het doel van het rechtsmiddel feitelijk van betekenis is voor eisers. Aangezien de vergunning niet meer geldig is en er geen proceskostenvergoeding kan worden toegewezen, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder een beroep ontvankelijk kan zijn. De rechtbank besluit dat eisers het griffierecht niet terugkrijgen en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3076 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam] , eisers,

(gemachtigde: mr. R.M. Königel-de Pijper),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, het college.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam vergunninghouder], uit [plaatsnaam] , de vergunninghouder,
(gemachtigde: mr. A. Schreijenberg).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een tijdelijke woonruimte aan het adres [adres] 31 in [plaatsnaam] .
Met het besluit 19 november 2021 (het primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een tijdelijke woonruimte aan het adres [adres] 31 in [plaatsnaam] . Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 4 mei 2022 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie bezwaarschriften, het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De vergunninghouder heeft ook schriftelijk op het beroep gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen mr. F.L.M. Tijhof en [naam vertegenwoordiger] als gemachtigden van het college, de vergunninghouder en zijn echtgenote [naam echtgenote] en de waarnemer van zijn gemachtigde, mr. C.J. IJdema. Eisers en hun gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting en zijn niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
2. De vergunninghouder heeft op 6 september 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een tijdelijke woonunit aan het adres [adres] 31 in [plaatsnaam] . De tijdelijke woonunit staat ten dienste van de bouw van een woning door de vergunninghouder op hetzelfde perceel. Het perceel van eisers grenst aan het perceel van vergunninghouder. De vergunning is verleend en de tijdelijke woonunit mocht tot
19 november 2022 op het perceel blijven staan. De vergunninghouder heeft op
11 november 2022 een nieuwe aanvraag gedaan voor de tijdelijke woonunit, met als doel om deze langer te kunnen laten staan. Bij besluit van 18 november 2022 (het nieuwe besluit) heeft het college een tijdelijke woonunit op het perceel van de vergunninghouder toegestaan tot 19 november 2024.
Hebben eisers (nog) procesbelang bij deze procedure?
3.1.
De rechtbank beoordeelt ambtshalve of eisers procesbelang hebben bij deze beroepsprocedure. De bestuursrechter is alleen geroepen tot het beantwoorden van rechtsvragen als het doel dat eisers voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel kan worden bereikt en voor hen feitelijk van betekenis is. De bestuursrechter dient het beroep niet-ontvankelijk te verklaren indien het procesbelang ontbreekt.
3.2.
Omdat de termijn voor het gebruik van de woonunit inmiddels is verstreken geldt de vergunning niet meer. Als sprake is van toekomstige besluitvorming waarbij het inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit kan worden betrokken, blijft procesbelang wel bestaan, tenzij het toekomstige besluit al is genomen en onherroepelijk is geworden. [1] In dit geval is daarvan sprake: het college heeft op basis van een nieuwe aanvraag aan de vergunninghouder een nieuwe vergunning verleend voor de tijdelijke woonunit en eiseres hebben daar geen rechtsmiddelen tegen aangewend. Verder kan procesbelang worden aangenomen wanneer in bezwaar om een proceskostenvergoeding is verzocht, maar daar is hier geen sprake van. Eisers hebben in beroep wel op een proceskostenvergoeding verzocht, maar dat levert geen procesbelang op, omdat de bevoegdheid van de rechter om het college te veroordelen in de kosten op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ook bestaat zonder inhoudelijke behandeling van het beroep. De rechtbank is daarom van oordeel dat eisers geen procesbelang meer hebben bij deze beroepsprocedure.

Conclusie

4. Nu eisers geen procesbelang meer hebben in deze procedure, zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk zal beoordelen.
5. Nu het beroep niet-ontvankelijk is, krijgen eisers het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat gaan aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.A. de Roo, griffier, op 29 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:498.