ECLI:NL:RBZWB:2023:2064

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
22-027827
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift inzake inbeslagname van een personenauto

Op 28 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift werd ingediend door een klager die de teruggave van een in beslag genomen personenauto verzocht. De auto was op 29 september 2022 in beslag genomen omdat deze als gestolen was geregistreerd in Frankrijk. Klager, die de auto in Duitsland had gekocht voor € 20.000, stelde dat hij te goeder trouw had gehandeld en vroeg om teruggave van de auto. De officier van justitie stelde echter dat de auto aan de oorspronkelijke eigenaar moest worden teruggegeven, en dat klager een civiele procedure moest starten tegen de verkoper van de auto.

De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ongegrond was. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. De rechtbank concludeerde dat klager niet redelijkerwijs als rechthebbende van de auto kon worden aangemerkt, omdat hij onvoldoende onderzoek had verricht naar de herkomst van de auto. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, waarbij ze begrip toonde voor de vervelende situatie van klager, die nu alleen de mogelijkheid had om een civiele procedure te starten.

De beslissing werd genomen door mr. M.H.M. Collombon, rechter, in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/316075-22
rk-nummer: 22-027827
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager],
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 29 september 2022 onder klager in beslag is genomen: een personenauto van het merk, Peugeot, type, 208 en voorzien van het [kenteken] .
  • het klaagschrift, ingediend op 4 november 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 14 maart 2023. Gehoord zijn de officier van justitie en klager.
Klager heeft aangevoerd dat op 29 september 2022 onder hem een personenauto in beslag is genomen. Klager stelt eigenaar te zijn van de auto. Hij heeft de auto te goeder trouw in Duitsland gekocht en was op weg naar de RDW in Rijen voor de invoer van de auto en een nieuw kenteken. Na onderzoek door de RDW bleek de auto in Frankrijk gestolen te zijn en was de auto voorzien van een nieuw chassisnummer. De auto is toen meteen inbeslaggenomen. Klager heeft zowel in Nederland als in Duitsland aangifte van oplichting gedaan. Klager heeft een geldbedrag van € 20.000,00 voor de auto betaald. Hij is nu zowel dit geldbedrag als de auto kwijt. Klager verzoekt dan ook om teruggave van de auto aan hem.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat inmiddels de beslissing is genomen om de auto terug te geven aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon. De auto was gestolen in Frankrijk en er bestaat een revindicatiemogelijkheid voor de (oorspronkelijke) eigenaar. De officier van justitie heeft begrip voor de situatie van klager maar ziet geen andere mogelijkheid voor klager dan om een civielrechtelijke procedure aan te spannen tegen de verkoper van de auto.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 28 september 2010, gepubliceerd als ECLI:NL:HR:2010: BL2823 / NJ 2010, 654, draagt het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter. Wel dient de beklagrechter in voorkomende gevallen te beoordelen of beslagene, respectievelijk een derde, redelijkerwijs als rechthebbende dient te worden aangemerkt. Bij die beoordeling behoort de beklagrechter niet ten gronde te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar mag hij wel een (voorlopig) oordeel vellen omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp waarbij civiele aspecten kunnen worden betrokken.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat klager de auto in kwestie met een Frans kenteken van een voor hem onbekend persoon in Duitsland heeft gekocht en er een bedrag van € 19.700,00 voor heeft betaald en dit contant heeft afgerekend. De koop is via internet overeengekomen en er is een afspraak gemaakt in Duitsland, waarbij de verkoper hem buiten stond op te wachten. Van de verkoper heeft hij alleen een foto en een telefoonnummer. Na de invoer van de auto in Nederland en de daarbij behorende controle door de RDW, is gebleken dat de auto als gestolen stond geregistreerd in Frankrijk. Binnen het beperkte toetsingskader dat de rechtbank heeft, is zij van oordeel dat klager onder die omstandigheden onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de hem aangeboden auto om hem als te goeder trouw te kunnen aanmerken in de zin van artikel 3:86 BW. De rechtbank kent daarbij veel gewicht toe aan het feit dat klager de auto via internet van een persoon heeft gekocht niet in de uitoefening van enig bedrijf, van wie hij de gegevens niet kent of heeft en dat de aflevering niet heeft plaatsgevonden in een bedrijfsruimte, maar onder de bovengenoemde omstandigheden. Daarnaast had het grote (contante) geldbedrag dat werd betaald reden moeten zijn voor klager om meer vragen te stellen en/of om nader onderzoek te verrichten ondanks de door hem genoemde documenten en onderzoekshandelingen, voor zover aanwezig. Het feit dat klager bij de overdracht de sleutels en de benodigde papieren heeft gekregen, maakt dit niet anders.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat klager niet redelijkerwijs als rechthebbende van de auto kan worden aangemerkt. Om die reden zal het klaagschrift ongegrond worden verklaard waarbij de rechtbank begrip heeft voor de uiterst vervelende situatie waar klager zich nu in bevindt, waarbij hem alleen het starten van een civiele procedure rest.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 28 maart 2023 gegeven door mr. M.H.M. Collombon, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).