ECLI:NL:RBZWB:2023:2042

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5274
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake WIA aanvraag

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N.M. de Graaf, beroep ingesteld tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster heeft op 10 november 2022 beroep aangetekend omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag van 20 april 2022 voor een herbeoordeling van de arbeidsgeschiktheid van de heer Birsak. Na een besluit van verweerder op 7 december 2022 heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om op dit verzoek te reageren, waarop verweerder geen bezwaar heeft gemaakt tegen de proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval is verweerder tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster, waardoor het verzoek om proceskostenveroordeling als gegrond wordt toegewezen.

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, waarbij het gewicht van de zaak als licht is aangemerkt. Tevens is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten op 30 maart 2023 en openbaar gemaakt. Verzoekster kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift indienen als zij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5274

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. N.M. de Graaf),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bij brief van 10 november 2022 beroep ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 20 april 2022 om de arbeidsgeschiktheid van de heer Birsak opnieuw te beoordelen.
Bij besluit van 7 december 2022 heeft verweerder op de aanvraag beslist.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld geen bezwaar maken tegen een proceskostenveroordeling.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 0,5).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 30 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.