ECLI:NL:RBZWB:2023:2041

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5947
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag vervoersvoorziening WMO

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.L.M. van der Meer-van 't Laar, beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen. Verzoekster heeft op 30 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Aangezien verweerder niet tijdig op deze aanvraag heeft beslist, heeft verzoekster op 20 december 2022 beroep ingesteld. Verweerder heeft op 22 december 2022 alsnog op de aanvraag beslist, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Verweerder heeft aangegeven dat er geen reden is voor een proceskostenvergoeding, omdat verzoekster op de hoogte was van de afspraak over de oplossing van de aanvraag. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat verzoekster terecht het beroep heeft ingesteld, omdat de beslistermijn was verstreken en er nog geen besluit was genomen.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van € 418,50 aan proceskosten. De rechtbank heeft het gewicht van de zaak als licht aangemerkt, en de kosten zijn vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Daarnaast heeft de rechtbank verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten op 30 maart 2023 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5947

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. A.L.M. van der Meer-van 't Laar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bij brief van 20 december 2022 beroep ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 30 augustus 2022 om een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Bij besluit van 22 december 2022 heeft verweerder op de aanvraag beslist.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat er geen reden is om over te gaan tot een proceskostenvergoeding. Verzoekster was samen met haar gemachtigde op de hoogte van de afspraak hoe de aanvraag zou worden opgelost. Het verbaast verweerder dan ook zeer dat enkele dagen voor de beslissing door verzoekster een voorlopige voorziening bij de rechter wordt gevraagd.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster door naar aanleiding van het beroep alsnog op de aanvraag te beslissen.
Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen onterecht is ingediend omdat verzoekster van het voornemen van verweerder op de hoogte was om de voorziening toe te kennen, overweegt de rechtbank als volgt. Allereerst merkt de rechtbank op dat verzoekster geen verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend, maar een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag heeft ingediend. Verzoekster heeft terecht dit rechtsmiddel aangewend, omdat op dat moment de beslistermijn was verstreken en er – ondanks het voornemen – nog geen besluit lag.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 0,5).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 30 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.