ECLI:NL:RBZWB:2023:2034

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
22-021111 en 22-021112
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek schadevergoeding na sepot van strafzaak wegens vals geld

Op 28 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding van een verzoeker die in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De verzoeker, geboren in 1996 en verblijvende in een penitentiaire inrichting, had een verzoek ingediend op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor schadevergoeding van € 130,00 wegens onterecht ondergane inverzekeringstelling en € 1.183,24 voor kosten van rechtsbijstand. De officier van justitie heeft het verzoek afgewezen, stellende dat de strafzaak was geseponeerd en dat de verzoeker de strafrechtelijke verdenking aan zichzelf te wijten had. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de verzoeker werd verdacht van het voorhanden hebben en gebruikmaken van vals geld, waarbij hij recentelijk was bestraft voor een soortgelijke strafrechtelijke verdenking. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker de schade die hij had geleden door de onterecht ondergane inverzekeringstelling en de kosten van rechtsbijstand geheel aan zichzelf te wijten had. Daarom werd het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft ook het verzoek tot een forfaitaire vergoeding voor de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer afgewezen. De beslissing is genomen door rechter M.H.M. Collombon, in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/228208-22
rk-nummers: 22-021111 en 22-021112
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 16 september 2022, in de zaak:
[verzoeker]geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting te Grave,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. A.M.J. Joris, Molenstraat 10, 4701 JS Roosendaal

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 130,00, € 130,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.183,24, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 9 september 2022;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker in verzekering is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 14 maart 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. T. Roggenkamp als waarnemend, gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker heeft afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de raadkamerbehandeling.
Namens verzoeker is aangevoerd dat de strafzaak van verzoeker door de officier van justitie is geseponeerd. Verzoeker heeft één dag ten onrechte in verzekering doorgebracht en verzoekt voor deze dag een bedrag ter hoogte van € 130,00. Voorts heeft verzoeker kosten van rechtsbijstand gehad ter hoogte van € 1.183,24. Ten slotte verzoekt verzoeker het forfaitaire bedrag ter hoogte van € 680,00 voor het opstellen, indienen en behandelen van dit verzoekschrift in raadkamer.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen. De strafzaak is geseponeerd wegens een recente bestraffing hetgeen ertoe geleid zou hebben dat de afdoening van deze zaak, gelet op art. 63 Sr. niet tot een wezenlijk andere afdoening zou hebben geleid. Uit het strafdossier maakt de officier van justitie op dat verzoeker de strafrechtelijke verdenking aan zichzelf te wijten heeft gehad. Verzoeker heeft vals geld uitgegeven. Uit billijkheidsoverwegingen dient het verzoek afgewezen te worden.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt
geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane
verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank maakt uit het raadkamerdossier en het verhandelde in raadkamer op dat verzoeker werd verdacht van het voorhanden hebben en gebruikmaken van (ver)vals(t) geld. Er is op 23 december 2021 aangifte gedaan door een benadeelde die via marktplaats een telefoon aanbood die vervolgens door de koper met vals geld is afgerekend. Dat het geld vals was, is onomstotelijk vast komen te staan na nader strafrechtelijk onderzoek. Voorts wordt er door politie en justitie geconstateerd dat er een overeenkomstige zaak is aangebracht waarbij verzoeker in beeld is gekomen met dezelfde modus operandi twee dagen na deze feiten en omstandigheden. Daarbij slaat de rechtbank in het bijzonder acht op de omstandigheid dat de serienummers op het (in beslag genomen) (ver)vals(t) geld in beide zaken overeenkomstig waren, dat de koper een telefoonnummer gebruikte dat aan verdachte wordt toegeschreven en dat verzoeker zich beroept op zijn zwijgrecht op essentiële onderdelen in zijn verhoor. Vervolgens is deze strafzaak door de officier van justitie geseponeerd gelet op de omstandigheid dat verzoeker recentelijk is bestraft voor de latere, overeenkomstige strafrechtelijke verdenking, die verzoeker, zo begrijpt de rechtbank, ook heeft erkend. Onder voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verzoeker de strafrechtelijke verdenking en de daarbij ontstane schade geleden door de onterecht ondergane inverzekeringstelling en kosten van rechtsbijstand geheel aan zichzelf te wijten heeft gehad en is het niet billijk om de gevraagde vergoedingen toe te kennen. De rechtbank wijst de verzoeken af.
Nu de verzoeken tot het toekennen van een vergoeding worden afgewezen, wijst de rechtbank ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor de indiening en de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank wijst de verzoeken tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 28 maart 2023 gegeven door mr. M.H.M. Collombon, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).