Op 28 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding van een verzoeker die in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De verzoeker, geboren in 1996 en verblijvende in een penitentiaire inrichting, had een verzoek ingediend op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor schadevergoeding van € 130,00 wegens onterecht ondergane inverzekeringstelling en € 1.183,24 voor kosten van rechtsbijstand. De officier van justitie heeft het verzoek afgewezen, stellende dat de strafzaak was geseponeerd en dat de verzoeker de strafrechtelijke verdenking aan zichzelf te wijten had. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de verzoeker werd verdacht van het voorhanden hebben en gebruikmaken van vals geld, waarbij hij recentelijk was bestraft voor een soortgelijke strafrechtelijke verdenking. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker de schade die hij had geleden door de onterecht ondergane inverzekeringstelling en de kosten van rechtsbijstand geheel aan zichzelf te wijten had. Daarom werd het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft ook het verzoek tot een forfaitaire vergoeding voor de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer afgewezen. De beslissing is genomen door rechter M.H.M. Collombon, in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.