ECLI:NL:RBZWB:2023:2033

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
22-023212 en 22-023213
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding voor onterecht ondergane voorlopige hechtenis en kosten van rechtsbijstand

Op 28 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een schadevergoeding voor onterecht ondergane voorlopige hechtenis. Verzoeker, geboren in 1984, had een verzoek ingediend ter hoogte van € 260,00 voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, alsook een vergoeding van € 340,00 voor de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft de zaak behandeld in raadkamer op 14 maart 2023, waarbij de officier van justitie en de gemachtigde advocaat van verzoeker, mr. P. Susijn, aanwezig waren. Verzoeker zelf was niet verschenen.

De rechtbank overwoog dat verzoeker was veroordeeld voor een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet was toegelaten, en dat hij twee dagen in verzekering was gesteld. De officier van justitie stelde dat, hoewel er een veroordeling was, er ruimte was voor een gedeeltelijke toewijzing van het verzoek. Uiteindelijk vond de officier van justitie het billijk om een gematigde vergoeding van € 130,- toe te kennen voor de dagen die verzoeker onterecht in voorlopige hechtenis had doorgebracht, omdat de meervoudige strafkamer al rekening had gehouden met het voorarrest door middel van een taakstraf.

De rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om een schadevergoeding toe te kennen, aangezien verzoeker zelf in een situatie was gekomen die leidde tot zijn inverzekeringstelling. De rechtbank wees zowel het verzoek om schadevergoeding als het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand af. De beslissing werd genomen door mr. M.H.M. Collombon, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/147787-21
rk-nummers: 22-023212 en 22-023213
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 14 oktober 2022, in de zaak:
[verzoeker]geboren op [geboortedag] 1984, op [geboorteplaats],
woonplaats kiezende ten kantore van mr. P. van de Kerkhof, Tivolistraat 30, 5017 HR Tilburg

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 260,00, € 260,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00 € 340,00 dan wel € 680,00 voor het opstellen, indienen en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het vonnis van de meervoudige strafkamer van 6 september 2022 waarbij verzoeker deels is vrijgesproken;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker in verzekering is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 14 maart 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. P. Susijn als waarnemend, gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker wordt aangevoerd dat, hoewel verzoeker bij vonnis van de meervoudige strafkamer is veroordeeld, dit niet is geweest voor een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verzoeker is twee dagen in verzekering gesteld en verzoekt de rechtbank een vergoeding toe te kennen ter hoogte van € 260,00 te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift in raadkamer. De raadsman heeft gewezen op de beschikking ex artikel 533 Sv in de zaak met parketnummer 20-002552-20, welke beschikking hij in raadkamer heeft overgelegd, waarbij in een vergelijkbaar geval ook een schadevergoeding is toegekend. Ook nu er bij de veroordeling op grond van artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht rekening is gehouden met de tijd die in verzekering is doorgebracht, ziet de raadsman desgevraagd nog ruimte voor toekenning van een schadevergoeding.
De officier van justitie heeft zich in de schriftelijke reactie op het standpunt gesteld dat het verzoek afgewezen dient te worden. De strafzaak is niet geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel dan wel met toepassing van artikel 9a Sr. Ter zitting heeft de officier van justitie voorgaand standpunt genuanceerd. Er is inderdaad sprake van een veroordeling, maar voor een feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten. De officier van justitie ziet ruimte voor een (gedeeltelijke) toewijzing van het verzoek. Gelet op het feit dat de meervoudige strafkamer verzoeker al gecompenseerd heeft voor de voorlopige hechtenis door middel van het toepassen van artikel 27 Sr, ter hoogte van 2 uren taakstraf voor elke dag die verzoeker (onterecht) in voorlopige hechtenis heeft verbleven, vindt de officier van justitie het billijk een gematigde vergoeding van in totaal € 130,- toe te kennen voor de dagen die verzoeker onterecht in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 533 Sv
Ingevolge artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend in de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden alsmede in de kosten van een raadsman.
In deze zaak doet zich het geval voor dat de strafzaak tegen verzoeker is geëindigd met oplegging van straf of maatregel, maar op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten.
De raadsman heeft op de zitting gewezen op de – niet gepubliceerde – beschikking van het hof ’s-Hertogenbosch, met parketnummer 20-002552-20 en zaaksnummer 000489-22, waar in een dergelijke zaak een schadevergoeding is toegekend.
De rechtbank is van oordeel dat er weliswaar sprake is van een situatie waarin artikel 533 Sv voorziet, maar dat in de onderhavige zaak geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om een schadevergoeding toe te kennen.
Allereerst blijkt uit de stukken dat verzoeker samen met anderen een woning tegen de wil van de bewoner is binnengedrongen en dat daarbij spullen uit de woning zijn gehaald. Verzoeker is weliswaar vrijgesproken voor de tenlastegelegde (poging tot) inbraak van die woning, maar wel veroordeeld voor het wederrechtelijk binnendringen in die woning. Bij vonnis van 6 september 2022 is hem daarvoor een taakstraf van 20 uur opgelegd. Verzoeker heeft zichzelf gelet op de stukken in een situatie gebracht op grond waarvan hij in verzekering is gesteld.
Daarnaast is bij het genoemde vonnis rekening gehouden met het ondergane voorarrest, hetgeen leidt tot een aftrek van 2 uur taakstraf per dag in voorarrest doorgebracht. Dat is anders dan bij de door de raadsman genoemde beschikking. Uit het – wel gepubliceerde – arrest van 25 januari 2022 in de strafzaak, blijkt dat bij de veroordeling tot een geldboete geen aftrek van voorarrest heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 530 Sv
De rechtbank wijst gelet op het voorgaande het verzoek voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift af.

3.De beslissing

De rechtbank:
Wijst de verzoeken af.
Deze beslissing is op 28 maart 2023 gegeven door mr. M.H.M. Collombon, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).