Op 28 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een schadevergoeding voor onterecht ondergane voorlopige hechtenis. Verzoeker, geboren in 1984, had een verzoek ingediend ter hoogte van € 260,00 voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, alsook een vergoeding van € 340,00 voor de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft de zaak behandeld in raadkamer op 14 maart 2023, waarbij de officier van justitie en de gemachtigde advocaat van verzoeker, mr. P. Susijn, aanwezig waren. Verzoeker zelf was niet verschenen.
De rechtbank overwoog dat verzoeker was veroordeeld voor een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet was toegelaten, en dat hij twee dagen in verzekering was gesteld. De officier van justitie stelde dat, hoewel er een veroordeling was, er ruimte was voor een gedeeltelijke toewijzing van het verzoek. Uiteindelijk vond de officier van justitie het billijk om een gematigde vergoeding van € 130,- toe te kennen voor de dagen die verzoeker onterecht in voorlopige hechtenis had doorgebracht, omdat de meervoudige strafkamer al rekening had gehouden met het voorarrest door middel van een taakstraf.
De rechtbank concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om een schadevergoeding toe te kennen, aangezien verzoeker zelf in een situatie was gekomen die leidde tot zijn inverzekeringstelling. De rechtbank wees zowel het verzoek om schadevergoeding als het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand af. De beslissing werd genomen door mr. M.H.M. Collombon, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde dag.