ECLI:NL:RBZWB:2023:2031

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
22-017609
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek schadevergoeding ex artikel 530 Sv wegens eigen schuld verzoeker

Op 28 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker die schadevergoeding vroeg van de Staat. De verzoeker, geboren in 1995, had kosten van rechtsbijstand gemaakt ter hoogte van € 964,10 en vroeg daarnaast een forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor het indienen van het verzoekschrift. De verzoeker was niet verschenen bij de behandeling van het verzoek, maar zijn raadsman, mr. P.D.M. van Oers, was wel aanwezig. De verzoeker was eerder verdacht van het verlaten van de plaats van een ongeval en had pas in juli 2022 vernomen dat de strafzaak was geseponeerd.

De officier van justitie stelde dat er geen gronden van billijkheid waren om de verzochte schadevergoeding toe te kennen, aangezien de verzoeker de strafrechtelijke verdenking aan zichzelf te wijten had. De rechtbank overwoog dat de verzoeker op de plaats van het ongeluk aanwezig was geweest, maar deze had verlaten zonder zijn persoonsgegevens achter te laten. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker de kosten van rechtsbijstand aan zijn eigen handelen had te wijten, en dat er geen gronden van billijkheid waren om een vergoeding toe te kennen.

De rechtbank wees het verzoek tot schadevergoeding af, evenals het verzoek om een forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift. De beslissing werd genomen door mr. M.H.M. Collombon, rechter, in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende, en werd uitgesproken tijdens de openbare zitting op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 96/155501-17
rk-nummer: 22-017609
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie, in de zaak:
[verzoeker]geboren op [geboortedag] 1995,
wonende aan de [woonadres],
woonplaats kiezende ten kantore van mr. B.P.J. van de Luijtgaarden, Bovendonk 11a, 4707 ZH Roosendaal

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 964,10, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • te vermeerderen met de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift ad € 340,00 dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 30 augustus 2021;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 14 maart 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. P.D.M. van Oers als waarnemend, gemachtigd raadsvrouw van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker wordt aangevoerd dat verzoeker werd verdacht van het verlaten van een plaats ongeval en is uitgenodigd voor verhoor op 12 juli 2017 bij de politie. Sindsdien heeft verzoeker niets meer van de zaak mogen vernemen tot de raadsman van verzoeker op 22 juli 2022 bericht kreeg dat de strafzaak is geseponeerd. Verzoeker is hier nooit van op de hoogte gebracht. Verzoeker heeft noodzakelijke kosten van rechtsbijstand gemaakt ten behoeve van de strafzaak ter hoogte van € 964,10. Daarnaast verzoekt verzoeker de forfaitaire vergoeding ter hoogte van € 680,00 voor het opstellen, indienen en behandelen van dit verzoekschrift in raadkamer.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn om de verzochte vergoeding toe te kennen. Het sepot ziet op de omstandigheid dat de officier van justitie geen recht tot strafvervolging (meer) had. De officier van justitie is van mening dat verzoeker de strafrechtelijke verdenking aan zichzelf te wijten heeft gehad en daardoor kosten van rechtsbijstand heeft moeten maken en aldus schade heeft geleden. Enige vergoeding is niet op zijn plaats. Uit de stukken valt op te maken dat verzoeker erkent een aanrijding te hebben veroorzaakt en vervolgens zonder zijn persoonsgegevens te hebben achtergelaten van de plaats van het verkeersongeval te zijn vertrokken.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker de tegen hem gerezen verdenking en de daarop gevolgde kosten van rechtsbijstand aan zichzelf te wijten heeft gehad, zodat er geen gronden van billijkheid zijn een vergoeding voor die geleden kosten ten laste van Staatskas te laten komen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer in aanmerking genomen dat verzoeker op de plaats van het ongeluk aanwezig is geweest maar, naar eigen zeggen, de plaats van het ongeluk heeft verlaten omdat “hij op tilt sloeg”. Daar waar het in de rede had gelegen dat verzoeker (op dat moment) zijn personalia bekend zou moeten hebben gemaakt aan de wederpartij. De enkele omstandigheid dat verzoeker dacht dat zijn kenteken dat de andere partij heeft kunnen zien afdoende wetenschap zou geven van zijn aanwezigheid bij het ongeluk houdt geen stand, alleen al omdat het een huurauto betrof en politie en justitie, vervolgens, strafrechtelijk onderzoek hebben moeten verrichten om de identiteit van de bestuurder van deze huurauto (verdachte) te achterhalen.
Nu het verzoek tot toekennen van een vergoeding wordt afgewezen, wijst de rechtbank ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 28 maart 2023 gegeven door mr. M.H.M. Collombon, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).