Op 28 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker die schadevergoeding vroeg van de Staat. De verzoeker, geboren in 1995, had kosten van rechtsbijstand gemaakt ter hoogte van € 964,10 en vroeg daarnaast een forfaitaire vergoeding van € 680,00 voor het indienen van het verzoekschrift. De verzoeker was niet verschenen bij de behandeling van het verzoek, maar zijn raadsman, mr. P.D.M. van Oers, was wel aanwezig. De verzoeker was eerder verdacht van het verlaten van de plaats van een ongeval en had pas in juli 2022 vernomen dat de strafzaak was geseponeerd.
De officier van justitie stelde dat er geen gronden van billijkheid waren om de verzochte schadevergoeding toe te kennen, aangezien de verzoeker de strafrechtelijke verdenking aan zichzelf te wijten had. De rechtbank overwoog dat de verzoeker op de plaats van het ongeluk aanwezig was geweest, maar deze had verlaten zonder zijn persoonsgegevens achter te laten. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker de kosten van rechtsbijstand aan zijn eigen handelen had te wijten, en dat er geen gronden van billijkheid waren om een vergoeding toe te kennen.
De rechtbank wees het verzoek tot schadevergoeding af, evenals het verzoek om een forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift. De beslissing werd genomen door mr. M.H.M. Collombon, rechter, in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende, en werd uitgesproken tijdens de openbare zitting op dezelfde dag.