ECLI:NL:RBZWB:2023:1947

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
02-140495-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling poging tot zware mishandeling met gedeeltelijke toewijzing van schadevergoeding

Op 24 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 juni 2022 in Tilburg een andere persoon, aangeduid als aangever, met kracht tegen het hoofd heeft geschopt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet is aangetoond dat de verdachte opzet had op de dood van de aangever. De rechtbank oordeelde dat de enkele schop tegen het hoofd van de aangever geen aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht. Echter, de rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan de aangever, en heeft hem hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van het voorarrest.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de aangever, gedeeltelijk toegewezen. De aangever vorderde een schadevergoeding van € 2.537,97, waarvan € 1.337,97 voor materiële schade en € 1.200,00 voor immateriële schade. De rechtbank heeft de materiële schade volledig toegewezen, maar slechts een deel van de immateriële schade, tot een totaal van € 2.137,97, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om deze schade te vergoeden aan de aangever, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs voor opzet en de beoordeling van de omstandigheden waaronder het geweld heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad, wat heeft geleid tot een lagere straf dan door de officier van justitie was gevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-140495-22
vonnis van de meervoudige kamer van 24 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 maart 2023. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. I.E.M.M. Haenen, heeft haar standpunt op zitting kenbaar gemaakt. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met kracht tegen zijn hoofd te schoppen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Zij is van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood. Verdachte heeft met aanzienlijke kracht met geschoeide voet tegen het hoofd van [slachtoffer] geschopt. Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] door deze gedraging zou komen te overlijden.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.2.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 7 juni 2022 in de hal van station Tilburg aangever [slachtoffer] (hierna: aangever) éénmaal met kracht tegen zijn gezicht heeft geschopt, terwijl aangever op de grond lag. De rechtbank heeft op de zitting op de getoonde camerabeelden van het incident waargenomen dat verdachte een soort vrije trap beweging maakte. In combinatie met het letsel in het gezicht van aangever concludeert de rechtbank dat de schop rechtstreeks gericht was op het gezicht van aangever.
De vraag die moet worden beantwoord is of dit handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag (primair) of een poging tot zware mishandeling (subsidiair). Daartoe moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van aangever of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aangever.
Primair: poging doodslag?
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging doodslag. Uit het dossier blijkt niet dat verdachter vol opzet had op de dood van aangever. Voor voorwaardelijk opzet moet worden vastgesteld dat de schop van verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van aangever veroorzaakte en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank was er echter geen aanmerkelijke kans op de dood. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De rechtbank kent geen algemene ervaringsregels waaruit volgt dat één krachtige schop tegen het gezicht een aanmerkelijke kans op de dood in het leven roept; ook niet als degene die geschopt wordt op de grond ligt. Een verklaring van bijvoorbeeld een forensisch arts waaruit een dergelijke kans wel blijkt bevindt zich niet in het dossier. Uit de bij het verzoek schadevergoeding van aangever ingebrachte medische gegevens blijkt dat aangever een lichte hersenschudding heeft opgelopen. Daaruit volgt eerder dat de ene schop door verdachte niet potentieel dodelijk was.
Subsidiair: poging tot zware mishandeling?
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ook van vol opzet daarop is niet gebleken. Door met kracht met geschoeide voet tegen het gezicht van aangever te schoppen, bestond naar het oordeel van de rechtbank wel de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De handeling van verdachte moet qua uiterlijke verschijningsvorm ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest. Zie ook de eerste alinea van 4.2.2. Verdachte heeft met de manier waarop hij heeft getrapt bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer door de schop tegen het hoofd zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen. Daarbij zal zij verdachte vrijspreken van het eerste gedachtestreepje, namelijk de schop tegen de zijkant van het bovenlichaam, omdat er in het dossier geen bewijs zit waaruit kan worden afgeleid dat verdachte deze schop heeft gegeven met het opzet om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 7 juni 2022 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal met kracht tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer] heeft geschopt terwijl deze [slachtoffer] reeds op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Uit het verhoor van verdachte
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging. Bij de rechter-commissaris en in raadkamer heeft de toenmalige raadsman een beroep gedaan op (putatief) noodweer(exces).
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat geen sprake is van een noodweer(exces) situatie omdat op de beelden duidelijk is te zien dat verdachte niet wordt aangevallen door aangever en zijn vrienden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. Op grond van de camerabeelden stelt de rechtbank vast dat er op het moment dat verdachte aangever tegen zijn hoofd schopte, geen sprake (meer) was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Verdachte was namelijk al weggelopen van de situatie. Het is verdachte zelf die opnieuw richting aangever loopt en hem tegen zijn hoofd schopt. Dit handelen moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als verdedigend maar als aanvallend worden aangemerkt. Verdachte komt dan ook geen beroep op noodweer(exces) toe.
Er zijn ook geen omstandigheden aannemelijk geworden die de verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij op dat moment dreigde te worden aangevallen, zodat verdachte ook geen beroep op putatief noodweer(exces) toekomt.
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor het primair tenlastegelegde feit aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Op 7 juni 2022 zat de dakloze verdachte in de hal van station Tilburg rustig op een bank aan een tafel met zijn hoofd en armen op die tafel. Aangever was daar met drie vrienden op zijn vader aan het wachten de hen op kwam halen na een avondje stappen. Op de beveiligingsbeelden is te zien hoe aangever naar verdachte toeloopt en hem van achteren benadert. Als aangever heel dichtbij is, springt verdachte op en ontstaat er een duw- en trekpartij waarbij verdachte aangever een keer slaat en schopt, waarna aangever min of meer struikelend op de grond valt. Dan schopt verdachte hem met kracht in zijn gezicht waardoor aangever direct buiten bewustzijn raakt en pijn en letsel heeft opgelopen.
De rechtbank weegt mee dat niet alleen het slachtoffer en zijn vrienden, maar ook verdachte niet had verwacht en niet had gewild dat de avond in een ruzie zou eindigen waarbij door verdachte geweld werd gebruikt. Uit de feiten en omstandigheden die volgen uit het dossier blijkt namelijk dat geen van de vijf betrokkenen daar die avond op uit was. Dit neemt echter niet weg dat verdachte overtrokken heeft gereageerd en daarmee op een maatschappelijk onverantwoorde wijze heeft gehandeld waarvoor hij een straf verdient. De rechtbank zal wel een fors lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd omdat zij tot een lichtere bewezenverklaring komt, namelijk geen poging tot doodslag maar een poging tot zware mishandeling.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met zijn jonge leeftijd en zijn strafblad waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest passend en geboden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.537,97, te weten € 1.337,97 ter zake van materiële schade en € 1.200,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer] en dat hij verplicht is zijn schade te vergoeden.
Materiële schade
De door [slachtoffer] gevorderde materiële schade van een bedrag van € 1.337,97 acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade is toereikend onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is in ieder geval sprake van een aantasting in de persoon in de vorm van lichamelijk letsel. Dat betekent dat de immateriële schade (deels) voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de omstandigheden die blijken uit het dossier en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van € 800,00 billijk.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd dat er sprake is van nadelige psychische gevolgen als gevolg van het handelen van verdachte. Er zit immers geen medische verklaring van een deskundige in het dossier. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. De rechtbank zal ten aanzien van de toegewezen schade (in totaal € 2.137,97) de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 7 juni 2022.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair:poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.137,97, waarvan € 1.337,97 aan materiële schade en € 800,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 7 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] € 2.137,97 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 7 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 31 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden op.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 maart 2023.