ECLI:NL:RBZWB:2023:194

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
BRE 21/4975
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aftrek voor onderhoudskosten van monumentenpanden en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning aanvankelijk was vastgesteld op € 58.268. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd naar € 52.668. Belanghebbende had kosten gemaakt voor onderhoud aan twee monumentale panden, waarvoor hij een aftrek van € 21.308 had aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aftrek voor onderhoudskosten terecht heeft beperkt tot € 6.420, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor onderhoud en niet voor verbetering waren. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de kosten voor schilderwerk en andere werkzaamheden niet als aftrekbaar kan beschouwen, omdat deze niet voldoen aan de criteria voor onderhoudskosten.

Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van zijn bezwaar en beroep. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van 54 maanden en kent belanghebbende een schadevergoeding van € 2.500 toe. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, stelt het belastbaar inkomen uit werk en woning vast op € 51.828, en vermindert de belastingrente dienovereenkomstig. Tevens moet de inspecteur het griffierecht en proceskosten vergoeden aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4975
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. S. Jacobs),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 oktober 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.268.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd naar € 52.668.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en zijn gemachtigde en namens de inspecteur
[inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft met ingang van 2 mei 2014 samen met zijn echtgenote twee monumentale panden in bezit. De panden zijn gelegen aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats] en zijn ingeschreven in het rijksmonumentenregister onder nummer [nummer] . De panden behoren tot de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen (box 3).
2.2.
In 2015 heeft belanghebbende voor € 26.634,64 kosten gemaakt ten aanzien van de monumentenpanden. Op de facturen zijn de volgende omschrijvingen opgenomen:
  • vervangen houten vloeren en plafonds, verdiepingstrap geheel restaureren, vervangen kozijnen dakkapellen;
  • stukadoren 115m2;
  • tapijt trap en overloop en leggen;
  • texen en hout schilderen;
  • keuken inclusief montage.
2.3.
In de aangifte IB/PVV heeft belanghebbende een bedrag van € 21.308 aangegeven in verband met aftrek voor onderhoudskosten van monumentenpanden. Dit is 80% van € 26.634,64. Het belastbaar inkomen uit werk en woning volgens de aangifte IB/PVV bedraagt € 36.960. Dit is als volgt opgebouwd:
Loon uit dienstbetrekking
€ 59.478
ROW
€ 544
Af: uitgaven inkomensvoorzieningen
€ -/- 1.754
Af: aftrek uitgaven monumentenpanden
€ -/- 21.308
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 36.960
2.4.
Bij de vaststelling van de aanslag IB/PVV is de inspecteur afgeweken van de aangifte. Bij de aanslag heeft de inspecteur rekening gehouden met een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.268. Dit is als volgt opgebouwd:
Loon uit dienstbetrekking € 59.478
Resultaat uit overige werkzaamheden € 544
Af: uitgaven in verband met inkomensvoorzieningen
€ -/- 1.754
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 58.268
2.5.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV. De inspecteur is gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het bezwaar en heeft belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt verminderd:
Loon uit dienstbetrekking
€ 59.478
ROW
€ 544
Af: uitgaven inkomensvoorzieningen
€ -/- 1.754
Af: aftrek uitgaven monumentenpanden
€ -/- 5.600
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 52.668
2.6.
De inspecteur heeft de kosten voor de vervanging van kozijnen van twee dakkappellen in aftrek toegelaten, net als het bijbehorende schilderwerk. De kosten hiervan heeft de inspecteur geschat op € 7.000. Hiervan is 80% aftrekbaar, oftewel een bedrag van € 5.600. In het verweerschrift heeft de inspecteur geconcludeerd tot verhoging van de aftrek met € 840. Dat betreft ten onrechte niet in aanmerking genomen btw van € 60, hetgeen leidt tot een extra aftrek van € 48 (80% van € 60). Daarnaast betreft dit de kosten van de keuken inclusief montage van € 964, waarbij deze kosten in aanmerking genomen zijn vanwege een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Dit leidt tot een extra aftrek van € 772 (80% van € 964).

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de aftrek in verband met onderhoudskosten voor monumentenpanden juist is vastgesteld. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens een overschrijding van de redelijke termijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
De rechtbank oordeelt in overeenstemming met het standpunt van de inspecteur dat de aftrek in verband met onderhoudskosten voor monumentenpanden dient te worden verhoogd met € 840 naar € 6.420. Belanghebbende heeft een hoger bedrag aan aftrek niet aannemelijk gemaakt. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens een overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de aftrek van onderhoudskosten voor monumentenpanden juist vastgesteld?
3.3.
Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op een aftrek in verband met onderhoudskosten voor monumentenpanden van € 21.308. Daarbij doet belanghebbende een beroep op de goedkeuring dat uitgaven voor binnenschilderwerk kunnen worden aangemerkt als uitgaven voor monumentenpanden. De goedkeuring geldt voor schilderwerk dat samenhangt met andere onderhoudswerkzaamheden die tot aftrek leiden, bijvoorbeeld bij lekkages, optrekkend vocht, vervanging van ramen, en leidingen [1] . Belanghebbende stelt daarbij dat de onderhoudswerkzaamheden noodzakelijk waren vanwege optrekkend en doorslaand vocht.
3.4.
De inspecteur komt belanghebbende, mede door een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, in beroep deels tegemoet en verhoogt de aftrek voor onderhoudskosten voor monumentenpanden met € 840 naar € 6.420. Voor de overige kosten stelt de inspecteur dat deze huurderslasten betreffen en dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten zijn gemaakt vanwege vochtproblemen.
3.5.
Gelet op de tegemoetkomingen van de inspecteur zijn de kosten in verband met de volgende werkzaamheden nog in geschil:
  • het restaureren en vervolgens opnieuw bekleden met tapijt van een verdiepingstrap en het opnieuw bekleden met tapijt van een overloop;
  • het slopen van de spaanplaatvloer en het aanbrengen van een pellosvloer;
  • het slopen van plafonds en het aanbrengen van gipsfiller plafonds;
  • het stukadoren en schilderen.
3.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de uitgaven zijn gedaan ten aanzien van een monumentenpand en dat de kosten drukken op belanghebbende. Wat partijen verdeeld houdt is of sprake is van onderhoudskosten die voor aftrek in aanmerking komen, of dat het kosten voor verbetering of huurderslasten betreffen welke niet aftrekbaar zijn.
3.7.
Als uitgaven met betrekking tot onderhoudskosten voor een monumentenpand wordt 80% van de drukkende onderhoudskosten in aanmerking genomen [2] . Onderhoudskosten van een monumentenpand zijn de kosten van werkzaamheden daaraan voor zover die ertoe hebben gestrekt het pand, zoals dat bij de aanvang van de werkzaamheden bestond, in bruikbare staat te herstellen of te houden en in redelijkheid zijn gemaakt [3] . Kosten die in huurverhoudingen door de huurder plegen te worden gedragen zijn niet aftrekbaar, bijzondere omstandigheden daargelaten. Gedacht kan worden aan kosten voor gordijnen, behang, tapijt en traplopers [4] . Op belanghebbende rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat sprake is van aftrekbare onderhoudskosten.
Kosten van vervanging vloeren, plafonds en trap
3.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat recht bestaat op aftrek voor de kosten van vervanging van de vloeren, plafonds en de trap. Hierbij overweegt de rechtbank dat belanghebbende zijn stelling dat in het gehele pand sprake zou zijn van optrekkend en doorslaand vocht waardoor de werkzaamheden noodzakelijk waren om het pand in bruikbare staat te herstellen of te houden niet nader heeft onderbouwd. Weliswaar heeft belanghebbende een verklaring van de makelaar overgelegd over optrekkend vocht op de begane grond, maar daartegenover staat de gemotiveerde betwisting van de inspecteur dat het vochtprobleem niet blijkt uit foto’s, er geen werkzaamheden zijn geweest aan de constructievloer en bewijs ontbreekt waaruit volgt dat sprake is geweest van een behandeling voor vochtproblemen. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van onderhoud maar van verbetering met het oog op de verhuur van het pand, waardoor belanghebbende voor deze kosten geen recht heeft op aftrek.
Kosten van stukadoren, schilderen en het bekleden van de trap en overloop met tapijt
3.9.
Ten aanzien van het stukadoren, schilderen en het bekleden van de trap en overloop met tapijt is naar het oordeel van de rechtbank sprake van huurderslasten. Voor huurderslasten bestaat geen recht op aftrek. Voor wat betreft het schilderwerk kan op basis van het besluit van 7 maart 2016 [5] alsnog recht op aftrek bestaan wanneer de kosten samenhangen met andere onderhoudswerkzaamheden die tot aftrek leiden, bijvoorbeeld bij lekkages, optrekkend vocht, vervanging van ramen en leidingen. Uit hetgeen in 3.8 is overwogen, volgt dat belanghebbende de vochtproblemen niet aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende kan daarom naar het oordeel van de rechtbank geen beroep doen op de goedkeuring in het besluit, waardoor ook op basis van het besluit geen recht bestaat op aftrek.
3.10.
De conclusie is dat belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank een hoger bedrag aan aftrek niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank zal daarom overeenkomstig het standpunt van de inspecteur beslissen en de aftrek in verband met onderhoudskosten voor monumentenpanden vaststellen op € 6.420.
Is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn?
3.7.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep. Van een overschrijding van de redelijke termijn is in het algemeen sprake indien de behandeling van bezwaar en beroep meer dan twee jaar (24 maanden) hebben geduurd. De inspecteur heeft het bezwaarschrift ontvangen op 27 augustus 2018 en op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan. De rechtbank doet uitspraak op 13 januari 2023. In dit geval is sprake van een overschrijding met (naar boven afgerond) 54 maanden die volledig moet worden toegerekend aan de bezwaarfase.
3.8.
Belanghebbende heeft recht op een immateriële schadevergoeding van € 2.500. De inspecteur zal worden veroordeeld tot vergoeding van dat bedrag omdat de overschrijding aan hem te wijten is.
Belastingrente
3.9.
Omdat het beroep gegrond is en de aanslag moet worden verminderd, wordt de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen en het belastbaar inkomen uit werk en woning vaststellen op € 51.828. Daarnaast zal de rechtbank de belastingrentebeschikking verminderen.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674 omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
4.3.
Daarnaast heeft belanghebbende zelf om een vergoeding verzocht voor het bijwonen van de zitting. Belanghebbende verzoekt om een reiskostenvergoeding van € 48 en verletkosten voor een bedrag van € 420. Bij verletkosten gaat het om het gemis van inkomsten door een belastingplichtige als gevolg van het voorbereiden en bijwonen van het onderzoek ter zitting, omdat deze tijd niet besteed kan worden aan het generen van inkomen. Voor de verletkosten is belanghebbende uitgegaan van zes uur tegen € 70 per uur. De rechtbank ziet geen aanleiding om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van verletkosten, aangezien belanghebbende in loondienst werkzaam is hij en naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het verlof vanwege de aanwezigheid bij de zitting bij de rechtbank voor zijn eigen rekening heeft moeten nemen. De rechtbank ziet wel aanleiding om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de reiskosten voor een bedrag van € 48. Hiervan uitgaande heeft belanghebbende recht op een proceskostenvergoeding van in totaal € 1.722.
4.4.
Tot slot heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 2.500. Ook de immateriële schadevergoeding komt voor rekening van de inspecteur.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.828 met behoud van de overige elementen van de aanslag;
- vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 2.500;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.722 proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 13 januari 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Besluit 7 maart 2016, nr. BLKB 2016/360M, onderdeel 3.1.
2.Artikel 6:31, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
3.Artikel 6.31, vierde lid, van de Wet IB 2001.
4.Hoge Raad 5 oktober 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3910.
5.Besluit 7 maart 2016, nr. BLKB 2016/360M, onderdeel 3.1.