ECLI:NL:RBZWB:2023:1933

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
21/2657
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een aanslag rioolheffing en de schending van de hoorplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Loon op Zand beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 25 februari 2021 een aanslag rioolheffing van € 763,88 opgelegd voor het jaar 2021, welke door belanghebbende als onterecht werd bestreden. De rechtbank behandelt de vraag of de aanslag terecht is opgelegd en of de hoorplicht is geschonden.

Belanghebbende stelt dat de hoorplicht is geschonden, omdat zij niet in de gelegenheid is gesteld om gehoord te worden voordat de heffingsambtenaar op het bezwaar besliste. De rechtbank oordeelt echter dat de heffingsambtenaar zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was, en dat het afzien van het horen van belanghebbende gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een schending van de hoorplicht.

Daarnaast wordt de hoogte van de aanslag beoordeeld. Belanghebbende heeft onvoldoende onderbouwd dat de gegevens van het waterverbruik, zoals aangeleverd door Brabant Water, onjuist zijn. De rechtbank wijst het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van immateriële schade af, omdat de behandeling van de zaak binnen de redelijke termijn van 24 maanden heeft plaatsgevonden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en handhaaft de aanslag rioolheffing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2657

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], gevestigd te [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Loon op Zand, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 31 mei 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft voor het jaar 2021 met dagtekening 25 februari 2021 een aanslag rioolheffing voor een bedrag van € 763,88 opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende (digitaal) en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
Beroepsgronden
3. Belanghebbende heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere algemeen geformuleerde brieven ter aanvulling daarop ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende desgevraagd toegelicht welke specifieke gronden in deze zaak aan de orde zijn. De rechtbank zal het beroep beoordelen aan de hand van de op zitting ingenomen standpunten.

Schending hoorplicht

4. Belanghebbende stelt dat de hoorplicht is geschonden.
4.1.
Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. [1] Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. [2]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de inhoud van het bezwaarschrift, waarin slechts wordt betoogd dat de waardering van de onroerende zaak zoals wordt vastgesteld ingevolge de Wet WOZ onjuist is, de heffingsambtenaar zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de ongegrondheid van het bezwaar en hij daarmee terecht heeft afgezien van het horen van belanghebbende. Op de onderhavige aanslag is immers uitsluitend een aanslag rioolheffing opgelegd en geen beschikking ingevolge de Wet WOZ afgegeven. Als de gemachtigde van belanghebbende gronden tegen de aanslag rioolheffing had willen aanvoeren, had hij dat behoorlijk kunnen doen. Dat bij e-mail is aangegeven dat het bezwaar zich ook richt tegen de rioolheffing, leidt niet tot een ander oordeel. Van een schending van de hoorplicht is geen sprake.
Aanslag rioolheffing
5. Belanghebbende heeft eerst ter zitting gesteld dat niet inzichtelijk is gemaakt waarop de hoogte van de aanslag rioolheffing is gebaseerd.
5.1.
In artikel 228a, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet is het volgende opgenomen:
“1. Onder de naam rioolheffing kan een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en
b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
2. Ter zake van de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, kunnen twee afzonderlijke belastingen worden geheven.”
In artikel 3, eerste lid, van de Verordening op de heffing en invordering van Rioolheffing 2021 van de gemeente Loon op Zand (Verordening rioolheffing 2021) is het volgende opgenomen:
“1. De belasting wordt geheven van degene die een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersdeel.”
In artikel 6, eerste lid, van de Verordening rioolheffing 2021 is het volgende opgenomen
“1. De heffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid bedraagt per maand:
(…)
e. voor een hoeveelheid van 1.001 m3 tot en met 5.000 m3 water € 61,97 vermeerderd met een bedrag van € 0,01 per m3 boven de 1.000 m3 water
(…).”
5.2.
De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat volgens de door ‘Brabant Water’ aangeleverde gegevens het waterverbruik 3.023 m² is. Het bedrag van de aanslag komt op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening rioolheffing 2021 hiermee uit op € 763,88.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat niet van de hiervoor genoemde gegevens kan worden uitgegaan. De enkele stelling dat belanghebbende in het jaar 2021 gesloten is geweest in verband met de uitbraak van het coronavirus en er daarom geen sprake is van waterverbruik, is daartoe onvoldoende.
Vergoeding van immateriële schade
6. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor behandeling van de zaak. De redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase samen is als uitgangspunt 24 maanden. Het bezwaar van belanghebbende is op 6 april 2021 ontvangen. De uitspraak door de rechtbank wordt gedaan op 23 maart 2023. Dat is binnen de daarvoor gestelde termijn van 24 maanden. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag rioolheffing gehandhaafd blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 23 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 7:2, aanhef en onder b, van de Awb.