ECLI:NL:RBZWB:2023:1923

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
02-022770-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in de rug, beroep op noodweerexces gehonoreerd

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2023, stond een minderjarige verdachte terecht voor poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 26 januari 2022, waarbij de verdachte meerdere malen met een mes in de rug van [slachtoffer 1] stak. De verdachte deed een beroep op noodweerexces, stellende dat zij handelde uit zelfverdediging om haar jongere zusje, [slachtoffer 3], te beschermen tegen de agressieve handelingen van [slachtoffer 1]. Tijdens de zitting op 9 maart 2023 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een situatie verkeerde waarin zij haar zusje wilde beschermen tegen een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1]. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk de dood van [slachtoffer 1] wilde veroorzaken, maar dat haar handelen voortkwam uit een hevige gemoedsbeweging. De rechtbank honoreerde het beroep op noodweerexces en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van alle rechtsvervolging was ontslagen. Het in beslag genomen mes werd onttrokken aan het verkeer. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter en kinderrechter mr. T.J. van Gessel, samen met mr. D. Bogaert en mr. E.J. Zuijdweg.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-022770-22
vonnis van de meervoudige kamer van 23 maart 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. J.C. van den Doel, advocaat te Zierikzee

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 9 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is aanwezig geweest mr. T.P. van der Eerden, die namens [slachtoffer 1] gebruik heeft gemaakt van het spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 26 januari 2022 [slachtoffer 1] meermalen met een mes in de rug heeft gestoken.
Deze verdenking is verdachte in verschillende juridische varianten ten laste gelegd, namelijk als poging tot doodslag dan wel als zware mishandeling dan wel als poging zware mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.1.2
De bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek tijdens de zitting de volgende feiten en omstandigheden vast. Over wat er in de woning van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) is voorgevallen hebben verdachte, [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) verklaringen afgelegd. Deze verklaringen stemmen deels met elkaar overeen, maar lopen op onderdelen uiteen. De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte geschetste beeld van wat er is gebeurd, niet vanwege de op onderdelen andersluidende verklaringen als onaannemelijk terzijde geschoven moet worden. Daar waar er verschillen zijn tussen de verklaringen, zullen de verklaringen van verdachte als uitgangspunt worden genomen. De rechtbank legt hierna uit waarom.
Op 26 januari 2022 is [slachtoffer 1] met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] de woning van [slachtoffer 2] gelopen aan de [adres] . Daar hebben ze wat met elkaar gepraat en wijn met elkaar gedronken. [slachtoffer 1] werd vrijpostig naar [slachtoffer 3] , die daar geen prijs op stelde. [slachtoffer 3] heeft berichtjes gestuurd naar verdachte en heeft haar gevraagd om naar huis te komen, omdat de sfeer thuis niet fijn was. Toen verdachte thuis kwam, zag ze dat [slachtoffer 1] handtastelijk was bij [slachtoffer 3] en bij haar moeder. Verdachte heeft daarop [slachtoffer 1] gevraagd om de woning te verlaten. [slachtoffer 1] weigerde om de woning te verlaten. Verdachte is toen voor [slachtoffer 1] gaan staan en heeft hem naar de tuin geleid. [slachtoffer 1] rende terug naar de deuropening waar [slachtoffer 3] stond, pakte haar vast en smeet haar tegen de achterdeur. [slachtoffer 1] pakte [slachtoffer 3] opnieuw vast en gooide haar op de keukenvloer. Verdachte zag dat [slachtoffer 3] in een foetushouding op de grond lag en dat [slachtoffer 1] over haar heen gebogen stond en dat hij haar sloeg. Verdachte hoorde [slachtoffer 3] huilen en schreeuwen. Verdachte heeft een mes van het aanrecht gepakt en heeft hem daarmee vervolgens in zijn rug gestoken.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden, zodat zij moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
De verklaring die [slachtoffer 1] heeft gegeven over het verloop van de avond en de toedracht van het feit, vindt de rechtbank niet aannemelijk. Deze verklaring vindt allereerst geen steun in de verklaringen die verdachte, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben afgelegd.
De verklaring van [slachtoffer 1] geeft bovendien geen logisch alternatief scenario. Volgens [slachtoffer 1] leidt de thuiskomst van verdachte tot het omslaan van de sfeer omdat verdachte meteen ruzie begon te maken met haar moeder. Nadat [slachtoffer 1] daar een opmerking over maakt, voelt hij klappen op zijn rug en voelt hij het daar warm en nat worden. Hij heeft op zijn rug gevoeld en zag bloed op zijn hand. Hij is daarna opgesprongen van zijn stoel en is weggelopen, aldus [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] verklaart echter niet hoe hij dan in zijn rug zou zijn gestoken terwijl hij op een stoel met een rugleuning zat. De politie heeft bij het binnentreden van de woning bovendien geen sporen gezien van geweld. De wijnglazen stonden nog op tafel en er zijn daar geen bloedsporen aangetroffen.
Verder heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij geen letsel in het gezicht van [slachtoffer 3] heeft gezien, toen hij in de woning kwam. Hij heeft vervolgens geen logische verklaring voor het forse letsel dat nadien bij [slachtoffer 3] is geconstateerd. De verklaring van [slachtoffer 1] is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onaannemelijk en ongeloofwaardig.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte een mes van ongeveer 30 cm lang van het aanrecht heeft gepakt en dat zij daarmee op korte afstand meerdere malen in de rug van [slachtoffer 1] heeft gestoken. [slachtoffer 1] had meerdere steekwonden, die een klaplong en een (long)bloeding hebben veroorzaakt. Hoewel de medische verklaring spreekt van steekwonden in de borstkas, verklaren verdachte en [slachtoffer 1] dat er is gestoken in de rug, wat ook blijkt uit de foto’s van het letsel bij [slachtoffer 1] . Ook had [slachtoffer 1] een gebroken rib. De stekende bewegingen moeten met kracht zijn toegebracht. Dit leidt de rechtbank af uit de foto’s van het letsel van [slachtoffer 1] en uit de ernst van het letsel dat is geconstateerd. In de borstkas bevinden zich vitale organen, zoals het hart en de longen, waarvan beschadiging, naar algemene ervaringsregels, de dood tot gevolg kan hebben. Verdachte heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
4.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 januari 2022 te Hulst ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] meermalen met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van verdachte.

De officier van justitie en de verdediging van verdachte hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte uit noodweer heeft gehandeld, waardoor zij van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
Een verdachte komt een beroep op noodweer(exces) toe, als het begane feit geboden was door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
De door [slachtoffer 1] verrichte handelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van [slachtoffer 3] . Die aanranding vond plaats in de woning van de moeder van verdachte. [slachtoffer 1] heeft zich opdringerig gedragen naar [slachtoffer 2] en naar [slachtoffer 3] . Hij heeft meermaals geweigerd om die woning te verlaten. Pas toen verdachte voor [slachtoffer 1] ging staan en zij hem naar buiten heeft geleid, is hij uit de woning vertrokken. [slachtoffer 1] is vervolgens omgekeerd en heeft [slachtoffer 3] tegen de achterdeur geduwd en op de grond gegooid. Toen zij op de grond lag, is hij boven haar gaan staan en heeft hij haar geslagen. Verdachte zag dat [slachtoffer 3] niet weg kon komen en dat zij in een foetushouding lag, om de klappen te incasseren. Verdachte hoorde [slachtoffer 3] huilen en schreeuwen. Instinctief heeft verdachte haar jongere zusje [slachtoffer 3] willen beschermen tegen de verdere mishandeling door [slachtoffer 1] , een volwassen man. Zij heeft in deze gemoedsbeweging het eerste middel gepakt dat binnen bereik was om de mishandeling te laten stoppen. Zij heeft van het aanrecht een mes van ongeveer 30 cm gepakt en is op [slachtoffer 1] gaan insteken.
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Van verdachte had in redelijkheid mogen worden verwacht, dat zij [slachtoffer 3] op een minder ingrijpende wijze had verdedigd. Verdachte had een mes in haar handen en stond achter [slachtoffer 1] , waarmee zij in het voordeel was. Verdachte had [slachtoffer 1] met het mes kunnen bedreigen en hem kunnen dwingen om de mishandeling te stoppen en de woning te verlaten. In plaats daarvan heeft zij ervoor gekozen om [slachtoffer 1] meerdere malen te steken, waarmee zij ver buiten de grenzen van een noodzakelijke verdediging is getreden.
Verdachte komt geen geslaagd beroep op noodweer toe.
De officier van justitie en de verdediging van verdachte hebben subsidiair en meer subsidiair gesteld dat verdachte een beroep op noodweerexces toekomt, omdat zij als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, door de wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer 3] veroorzaakt, de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
Hiervan kan alleen sprake zijn als:
a. een verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
b. op het tijdstip van de aan een verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Verder volgt uit het vereiste dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging, die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar niet dat geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk ‘onmiddellijk gevolg’ sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (vgl. HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6794).
De verdachte heeft over haar gemoedstoestand ten tijde van het steken tegenover de politie, de rechter-commissaris en tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet veel verklaard. Zij heeft gezegd dat zij in een waas verkeerde zij heeft gehandeld.
De rechtbank leidt hieruit af, dat er bij verdachte als gevolg van de aanranding een gemoedsbeweging teweeg is gebracht en dat deze als hevig is aan te merken. De omstandigheden die hebben geleid tot het feit hebben daar in grote mate aan bijgedragen. Verdachte is op verzoek van [slachtoffer 3] naar huis teruggekeerd, omdat [slachtoffer 1] daar een onaangename sfeer veroorzaakte. Verdachte was in haar ouderlijke woning, waar zij, haar moeder en haar zus zich veilig horen te voelen. Zij ziet echter dat [slachtoffer 1] vervelend en handtastelijk is naar haar moeder en naar [slachtoffer 3] . Ondanks meerdere verzoeken van verdachte, weigert [slachtoffer 1] te vertrekken. Pas nadat verdachte hem naar buiten geleid, verlaat hij de woning. Zij ziet dat [slachtoffer 1] terug naar de woning rent. Zij ziet dat haar jongere zusje door hem, een volwassen man, wordt vastgegrepen, tegen de achterdeur wordt geduwd en op de grond wordt gegooid. Zij ziet vervolgens dat hij over haar heen gebogen staat en dat hij doorgaat met het inslaan op [slachtoffer 3] . Zoals door verdachte is verklaard, heeft zij meteen gehandeld. Daarbij heeft verdachte het eerste middel gepakt dat zij tegen is gekomen, een mes, en heeft zij vier keer op [slachtoffer 1] ingestoken. Het gekozen verdedigingsmiddel evenals de frequentie waarmee is gestoken, valt naar het oordeel van de rechtbank niet anders te verklaren dan door een door natuurlijk instinct ingegeven hevige gemoedsbeweging van verdachte om haar jongere zusje te kunnen beschermen, ook al kan verdachte dit zelf niet benoemen. Een reactie die voortkomt uit de familieband en de zorg en angst die verdachte op dat moment voelde voor [slachtoffer 3] . Het willen beschermen van een jonger zusje in een dergelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank naar algemene ervaringsregels begrijpelijk. Het is niet bekend wat het precieze tijdsverloop is geweest tussen het geweld van [slachtoffer 1] naar [slachtoffer 3] , maar gelet op de verklaringen van verdachte, [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , moet alles in een kort tijdsbestek zijn afgespeeld. De rechtbank acht het, gelet op de intensiteit van de gemoedsbeweging van verdachte, aannemelijk dat zij in dat tijdsbestek niet tot bedaren is gekomen om te kunnen spreken van een doordachte aanval op [slachtoffer 1] .
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verdachte een geslaagd beroep kan doen op noodweerexces en dat zij daarom niet strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal verdachte dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 6.948,30 voor het feit.
Verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, zijnde een keukenmes, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met behulp van dit voorwerp.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36c, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag;
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een keukenmes;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.J. van Gessel, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. D. Bogaert en mr. E.J. Zuijdweg, rechters, in tegenwoordigheid van T.C.A. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 maart 2023.
Mr. Van Gessel en mr. Bogaert zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.