ECLI:NL:RBZWB:2023:1903
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit inzake arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 10 mei 2022, waarin het UWV verzoekster vanaf 13 september 2021 niet meer arbeidsongeschikt achtte in het kader van de Ziektewet (ZW). Op 10 februari 2023 heeft het UWV echter het bestreden besluit herzien, waardoor verzoekster per 13 september 2021 recht houdt op een ZW-uitkering. Tevens heeft het UWV verzoekster een vergoeding van de kosten in bezwaar ter hoogte van € 1.194,00 toegekend.
Na deze herziening heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft in een brief van 16 februari 2023 aangegeven akkoord te zijn met deze veroordeling en heeft ook het griffierecht van € 50,00 aan verzoekster toegezegd. De rechtbank heeft besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten, conform artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen en veroordeelt het UWV in de proceskosten tot een bedrag van € 837,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV het griffierecht van € 50,00 aan verzoekster dient te vergoeden, zoals door het UWV is toegezegd, waardoor een veroordeling hiervoor niet nodig is.
De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 22 maart 2023. Deze uitspraak is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.