ECLI:NL:RBZWB:2023:188

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
BRE 21/5094
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aftrek uitgaven inkomensvoorzieningen in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 januari 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.733. Het bezwaar van belanghebbende werd door de inspecteur ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank behandelt het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 2 december 2022 was belanghebbende niet aanwezig, ondanks dat zij op correcte wijze was uitgenodigd. De rechtbank concludeert dat de uitnodiging tijdig en op het juiste adres is verzonden. De zaak draait om de vraag of de aftrek van uitgaven voor inkomensvoorzieningen terecht is geweigerd. Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op deze aftrek omdat zij in 2018 een bedrag van € 20.308 heeft gestort op een lijfrentespaarrekening bij ABN AMRO.

De inspecteur daarentegen stelt dat de aftrek terecht is geweigerd, omdat het gaat om een waardeoverdracht van een lijfrente waarvoor eerder al aftrek is genoten. De rechtbank oordeelt dat de aftrek van uitgaven voor inkomensvoorzieningen inderdaad terecht is geweigerd. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van op belanghebbende drukkende uitgaven in 2018, aangezien het bedrag van € 20.308 niet tot het inkomen van belanghebbende is gaan behoren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de aanslag in stand blijft en belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5094
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] , belanghebbende
(gemachtigde: W.J. van Boxtel),
en
de inspecteur van de belastingdienst,de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 18 oktober 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.733.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [inspecteur 1] en [inspecteur 2] namens de inspecteur. Belanghebbende en haar gemachtigde waren niet aanwezig. De gemachtigde van belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 14 oktober 2022 aan het postadres [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 31 oktober 2022 op genoemd postadres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in 1995 een lijfrenteverzekering afgesloten bij Noord Brabant Verzekeringen. De lijfrenteverzekering is ingegaan op 1 april 1995.
2.2.
De lijfrenteverzekering is geëxpireerd op 1 april 2018. Volgens de polis bedraagt het lijfrentekapitaal op expiratiedatum fl. 43.440, oftewel € 20.308. In de periode van 1 april 1995 tot 1 april 2018 was per twaalf maanden een premie verschuldigd van € 717 (fl. 1.580). In 2018 heeft belanghebbende nog niet de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
2.3.
De betaalde lijfrentepremie was aftrekbaar. Belanghebbende heeft deze in aftrek gebracht over de jaren 2010 tot en met 2017. In 2008 en 2009 is de lijfrentepremie niet in de aangifte verwerkt. Over de jaren 2006 en 2007 heeft belanghebbende geen aangifte ingediend en over de jaren voor 2006 is niets bekend.
2.4.
In 2018 heeft belanghebbende ter zake van het uit te keren lijfrentekapitaal een lijfrentespaarrekening geopend bij ABN AMRO Bank NV. Op 7 april 2018 heeft belanghebbende het formulier “Waardeoverdracht van Lijfrente kapitaal naar ABN AMRO Bank N.V.” ondertekend.
2.5.
Op 12 juni 2018 heeft Delta Lloyd het bedrag van de lijfrenteverzekering, zijnde € 20.308, overgeboekt op de ABN AMRO-rekening “Pensioenaanvulling met variabele rente” van belanghebbende.
2.6.
Belanghebbende heeft haar aangifte IB/PVV ingediend uitgaande van een verzamelinkomen van € 20.781. Het verzamelinkomen is als volgt opgebouwd:
Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking: € 25.171
Aftrek in verband met eigen woning: € -/- 438
Aftrek in verband met premies inkomensvoorzieningen:
€ -/- 3.952
Belastbaar inkomen uit werk en woning: € 20.781
2.7.
Belanghebbende heeft in haar aangifte de volgende uitgaven voor inkomensvoorzieningen aangegeven:
  • Bij gebruik van de jaarruimte: € 1.735
  • Bij gebruik van de reserveringsruimte: € 2.217
2.8.
Belanghebbende heeft de volgende toelichting opgenomen in haar aangifte:
  • Verzekeraar: ABN/AMRO
  • Polisnummer: [polisnummer]
  • Betaalde premies: € 20.308
2.9.
Bij de vaststelling van de aanslag IB/PVV heeft de inspecteur de aftrek voor premies inkomensvoorzieningen niet geaccepteerd.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of het belastbaar inkomen uit werk en woning juist is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de aftrek van uitgaven voor inkomensvoorzieningen terecht is geweigerd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
De rechtbank oordeelt dat de aftrek van uitgaven voor inkomensvoorzieningen terecht is geweigerd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is juist vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de aftrek van uitgaven voor inkomensvoorzieningen terecht geweigerd?
3.3.
Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op de aftrek van uitgaven voor inkomensvoorzieningen, omdat zij in 2018 € 20.308 heeft gestort op de lijfrentespaarrekening bij de ABN AMRO. Er is sprake van een aanvulling op haar pensioen en dit komt als zodanig in aanmerking voor de aftrek van uitgaven voor inkomensvoorzieningen.
3.4.
De inspecteur stelt dat de aftrek van uitgaven voor inkomensvoorzieningen terecht is geweigerd. Er is sprake van een waardeoverdracht van een lijfrente waarvoor in de periode van 1 april 1995 tot en met 1 april 2018 recht bestond op aftrek van lijfrentepremie. Dat belanghebbende ervoor gekozen heeft om het opgebouwde lijfrentekapitaal over te brengen naar een andere verzekeraar, maakt niet dat dit kapitaal nogmaals voor aftrek in aanmerking komt. Dat zou resulteren in een dubbele aftrek, hetgeen niet mogelijk is.
3.5.
Artikel 3.124 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt dat alleen op de belastingplichtige drukkende uitgaven voor inkomensvoorzieningen aftrekbaar zijn. Uit de stukken van het dossier van belanghebbende blijkt niet dat in 2018 sprake is geweest van op belanghebbende drukkende premies. De geëxpireerde lijfrenteverzekering bij Delta Lloyd is fiscaal geruisloos omgezet [1] , waarbij de nieuwe bancaire pensioenvoorziening bij de ABN AMRO geacht wordt een voortzetting te zijn van de geëxpireerde lijfrenteverzekering. Fiscaal gezien heeft er dus geen wijziging plaatsgevonden. Van op belanghebbende drukkende uitgaven is in dit geval dus geen sprake omdat het bedrag van € 20.308 bij de uitbetaling door Delta Lloyd niet tot het inkomen van belanghebbende is gaan behoren. De aftrek van uitgaven voor inkomensvoorzieningen is terecht geweigerd.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag IB/PVV in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 13 januari 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 3.134 van de Wet inkomstenbelasting 2001.