ECLI:NL:RBZWB:2023:1875

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
02-212574-20 en 02-306832-19 (ttz. gev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in cocaïne en beschadiging van een auto

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2023 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich gedurende een langere periode schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het verkopen van cocaïne in de periode van 22 april 2020 tot en met 22 april 2021, het in bezit hebben van cocaïne en hennep, en het beschadigen van een auto door een fles door de achterruit te gooien. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 9 maart 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten onder parketnummer 02/212574-20, met name het handelen in cocaïne en het in bezit hebben van drugs. De rechtbank achtte de verdachte echter niet schuldig aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een benadeelde partij, maar wel aan het beschadigen van de auto van een ander. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/212574-20 en 02/306832-19 (ttz. gev)
vonnis van de meervoudige kamer van 23 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres]
raadsvrouw mr. A. El Darrazi, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
Parketnummer 02/212574-20
Feit 1
Dat verdachte in de periode van 22 april 2020 tot en met 22 april 2021 in cocaïne heeft gehandeld;
Feit 2
Dat verdachte op 22 april 2021 23,99 gram cocaïne in zijn bezit heeft gehad;
Feit 3
Dat verdachte op 22 april 2021 53,96 gram hennep in zijn bezit heeft gehad;
Parketnummer 02/306832-19
Feit 1
Dat verdachte op 19 december 2019 heeft geprobeerd om aan [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door een autoruit kapot te slaan;
Feit 2
Dat verdachte op 19 december 2019 een autoruit heeft beschadigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten onder parketnummer 02/212574-20 heeft gepleegd. De officier van justitie wijst voor feit 1 naar de observaties van 22 april 2021, de verklaringen van de kopers, de telecomgegevens van verdachte en de informatie die na het uitlezen van zijn telefoons naar boven is gekomen. Verdachte heeft in ieder geval een periode van een jaar gedeald in cocaïne. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 wijst de officier van justitie naar de bekennende verklaring van verdachte. Ten aanzien van de feiten onder parketnummer 02/306832-19 verzoekt de officier van justitie verdachte vrij te spreken van feit 1. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van feit 2 kan wel een bewezenverklaring volgen. De officier van justitie wijst hiervoor naar de getuigenverklaringen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van parketnummer
02/212574-20 niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1 tenlastegelegde feit. Op basis van het dossier kan op geen enkele manier worden vastgesteld dat verdachte voor een langere periode drugs heeft verhandeld. Hoogstens kan een bewezenverklaring volgen voor 22 april 2021, omdat verdachte zich die dag heeft bezig gehouden met de verkoop van verdovende middelen. Dat verdachte een jaar in harddrugs heeft gedeald is gebaseerd op één getuigenverklaring. Verder komt hiervoor geen onafhankelijk bewijsmiddel uit het dossier naar voren. Uit de waarnemingen die zijn gedaan valt niet af te leiden dat verdachte daadwerkelijk verdovende middelen verkocht. Ten slotte blijkt ook uit de berichten van de onderzochte telefoon niets dat daadwerkelijk drugs is verkocht. Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient verdachte vrijgesproken te worden. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank nu verdachte hierover een bekennende verklaring heeft afgelegd. Ten aanzien van de feiten onder parketnummer 02/306832-19 verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte de fles heeft gegooid. Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging subsidiair aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02/212574-20
Feit 1
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Naar aanleiding van diverse signalen dat verdachte in harddrugs zou dealen is er in april 2021 een bevel afgegeven om verdachte te observeren. Hierbij is ook toestemming gegeven om verschillende telefoonnummers van verdachte af te luisteren. Op 22 april 2021 is een actiedag gepland. Verdachte is geobserveerd en afgeluisterd op deze dag. Tijdens deze actiedag werd gezien dat er rond de klok van 15:50 uur een mogelijke overdracht plaats vond tussen verdachte en [naam 1] . [naam 1] heeft verklaard dat hij zojuist witte drugs had gekocht. Hierna werd gezien dat een auto stopte voor de woning van verdachte en verdachte naar een auto liep en na kort contact met de bestuurder weer zijn woning in ging. De bestuurder bleek [getuige] te zijn. [getuige] gaf aan deze cocaïne zojuist te hebben gekocht.. De drugs zijn getest en het bleek inderdaad om cocaïne te gaan. Verdachte heeft op zitting bekend dat hij op de actiedag van 22 april 2021 cocaïne heeft gegeven aan twee personen. Verdachte heeft ontkend dat hij gedurende de periode van 22 april 2020 tot en met 22 april 2021 heeft gedeald.
[getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij op 22 april 2021 cocaïne had gekocht. De verkoop vond plaats in zijn auto in de Plesmanstraat in Oisterwijk. Hij heeft de cocaïne besteld per telefoon. Hij koopt ongeveer drie keer per week cocaïne bij deze dealer. Bij de rechter-commissaris heeft [getuige] zijn verklaring bevestigd. Meer in het bijzonder heeft hij verklaard dat hij op 22 april 2021 in de straat van verdachte cocaïne had gekocht. Hij kocht twee à drie keer in de week via deze persoon en deed dit al gedurende een jaar.
De verklaring van [getuige] wordt ondersteund door de telecomgegevens waaruit blijkt dat verdachte en [getuige] in ieder geval al vanaf 26 september 2020 contact hadden op het [telefoonnummer 1] waarvan verdachte van februari 2020 tot en met december 2020 gebruik maakte. Daarbij acht de rechtbank bewezen dat het telefoonnummer van [getuige] het [telefoonnummer 2] betrof. Dit blijkt uit het feit dat op 22 april 2022 om 15:53 uur met dit nummer naar het telefoonnummer van verdachte is gebeld waarbij verdachte heeft gezegd dat de persoon naar zijn woning kan komen voor ‘eentje’. Kort na dit gesprek vond voor de woning van verdachte (om 15:58 uur) de overdacht van cocaïne plaats tussen verdachte en [getuige] voor de woning van verdachte. [getuige] heeft bovendien verklaard dat hij werkzaam was in de bouw bij [bedrijf] . Middels research is gebleken dat dit bedrijf was gevestigd aan de [adres 1] en het [telefoonnummer 2] geregistreerd stond op dit adres.
De verklaring van [getuige] wordt ondersteund door de telecomgegevens. Daaruit blijkt dat [getuige] gebruik maakte van het [telefoonnummer 2] . Een nummer dat geregistreerd stond op het adres van het bedrijf waar [getuige] werkzaam was. Met dat nummer heeft [getuige] op 22 april in de middag contact gehad met het nummer van verdachte, waarin gezegd is dat [getuige] naar de woning van verdachte kon komen voor “eentje”. Daarna vond de overdracht plaats waarover [getuige] verklaart. Dit nummer van [getuige] komt sinds 26 september 2020 voor in de historische gegevens van het [telefoonnummer 1] , dat toebehoorde aan verdachte. Dat dit telefoonnummer het telefoonnummer van verdachte betrof in de hiervoor genoemde periode leidt de rechtbank af uit het volgende. Uit controles in februari en maart 2020 bleek dat verdachte dit telefoonnummer opgaf bij het huren van voertuigen. Voorts werd op 11 november 2020 door een verbalisant contact gelegd met dit telefoonnummer en kreeg hij verdachte aan de telefoon. Ten slotte heeft verdachte verklaard dat het telefoonnummer in ieder geval in de periode van februari 2020 tot en met december 2020 bij hem in gebruik was.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of verdachte zich in de periode van
22 april 2020 tot en met 22 april 2021 schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne. Ondanks de ontkenning van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de dealperiode terug te herleiden is naar een periode van een jaar. [getuige] heeft verklaard dat hij gedurende een jaar bij verdachte heeft gekocht en deze verklaring wordt bovendien ondersteund door de telecomgegevens, namelijk dat er al vanaf 26 september 2020 contact is geweest met verdachte.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte van 22 april 2020 tot en met 22 april 2021 heeft gedeald in cocaïne.
Feit 2
Op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank het onderhavige aan verdachte tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank het onderhavige aan verdachte tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 02/306832-19
Feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs uit het dossier naar voren komt om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [benadeelde 2] op 29 december 2019 aangifte heeft gedaan van beschadiging van haar auto. Zij verklaart dat verdachte op enig moment een fles Bacardi door de achterruit van haar auto heeft gegooid. De achterruit van de auto is hierdoor kapot gegaan. [benadeelde 1] deze verklaring bevestigd. Meer in het bijzonder heeft hij verklaard dat hij verdachte een gooiende beweging zag maken in de richting van hun auto. Vervolgens hoorde hij een knal en voelde hij dat hij glasscherven in zijn gezicht kreeg. [benadeelde 1] zag en voelde dat hij half werd geraakt door een grote fles Bacardi. Ook zat er een groot gat in de autoruit van de auto.
De vervolgvraag is of, de rechtbank de overtuiging heeft dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte heeft immers ontkend de fles door de achterruit van de auto te hebben gegooid. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. De verklaringen van de getuigen zijn direct na het incident afgelegd. Daarbij komt dat ze elkaar ondersteunen. De rechtbank heeft gelet hierop geen enkele reden om aan de door de getuigen afgelegde verklaringen te twijfelen. Op grond van deze verklaringen staat naar het oordeel van de rechtbank dan ook vast dat verdachte degene is geweest die een fles door de achterruit van de personenauto heeft gegooid.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beschadiging van de auto.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02/212574-20
Feit 1
op meerdere tijdstippen in de periode van 22 april 2020 tot en met 22 april 2021
te Oisterwijk,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
een (grote) hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
op 22 april 2021 te Oisterwijk
opzettelijk aanwezig heeft gehad
(totaal) ongeveer 23,99 gram, van een materiaal bevattende cocaïne,zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 3
op 22 april 2021 te Oisterwijk
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 53,96 gram, meer dan 30 gram
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Parketnummer 02/306832-19
Feit 2
op 29 december 2019 te Oisterwijk, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (met [kenteken] ),
dat geheel aan [benadeelde 2] toebehoorde,
heeft beschadigd;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Bij een bewezenverklaring verzoekt de verdediging een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest met daarnaast een taakstraf. Subsidiair verzoekt de verdediging daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Met het opleggen van een deels voorwaardelijke straf kan verdachte bewijzen dat hij zijn leven nu echt anders kan invullen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Daarnaast heeft hij een hoeveelheid hennep en cocaïne aanwezig gehad. Door de handel in drugs is verdachte mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat die stoffen sterk verslavend werken en schadelijk zijn voor de gezondheid. Daarnaast ontstaat door het bezit van soft- en harddrugs, en de daarmee samenhangende handel, schade en overlast voor de samenleving. Verdachte heeft zich om al deze (mogelijke) gevolgen niet bekommerd. Dit zijn ernstige feiten waar een straf voor moet volgen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan beschadiging van een auto door een fles door de achterruit van een auto te gooien. Door het plegen van dit feit heeft verdachte de eigenaar van de auto schade en overlast berokkend. Ook heeft verdachte daarmee blijk gegeven het eigendomsrecht van een ander niet te respecteren. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij haar oordeel over de op te leggen straf houdt de rechtbank er verder rekening mee dat uit het strafblad van verdachte van 26 januari 2023 blijkt dat hij eerder met justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op het advies van de reclassering van 16 februari 2023. Uit dit rapport komt naar voren dat de reclassering zorgen heeft op het gebied van middelengebruik, sociaal netwerk en psychosociaal functioneren. Ten tijde van zijn aanhouding kampte verdachte met middelenproblematiek en ontving de reclassering signalen dat hij bekend is met een groot pro-crimineel netwerk. Inmiddels is duidelijk dat er sprake is van LVB problematiek en traumagerelateerde klachten. Gedurende het reclasseringstoezicht, in het kader van de schorsing preventieve hechtenis, wordt duidelijk dat verdachte dit netwerk achter zich zou hebben gelaten, abstinent is van middelen en intensief werkt aan zijn traumaklachten. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijk straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling door Fivoor of een soortgelijke instelling en meewerken aan middelencontrole. In een brief van de forensische begeleider van verdachte wordt bevestigd dat verdachte een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven.
Verdachte heeft ter zitting geen openheid van zaken gegeven over de tenlastegelegde feiten noch over zijn beweegredenen. Het gevolg hiervan is dat de rechtbank geen inzicht heeft waarom en onder welke omstandigheden verdachte de feiten heeft gepleegd en niet met hem heeft kunnen bespreken of en zo ja waarom dat nu anders zou zijn. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij er spijt van heeft en zijn leven heeft gebeterd maar zonder eerdergenoemd inzicht zal de rechtbank daar bij de strafbepaling in positieve zin geen rekening mee kunnen houden.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Het uitgangspunt voor het dealen van harddrugs gedurende 1 jaar is volgens de LOVS-oriëntatiepunten 12 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat in de zaak onder parketnummer 02/306832-19 de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank overweegt dat verdachte direct na het feit op 29 december 2019 is gehoord en dat de rechtbank op 23 maart 2023 eindvonnis wijst. Daarmee is sprake van een behoorlijke overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal deze overschrijding betrekken bij het bepalen van de strafmaat. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat de overige feiten inmiddels ook langere tijd geleden hebben plaatsgevonden en verdachte in de tussentijd niet is veroordeeld voor strafbare feiten.
Alles afwegende acht de rechtbank de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. Zij zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van
12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Aan deze voorwaardelijke straf zullen als bijzondere voorwaarden worden gekoppeld een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling door Fivoor en meewerken aan middelencontrole.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert schadevergoeding voor feit 2 onder parketnummer 02/306832-19. De omvang van de schadevergoeding is hierbij niet vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring.
8.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
De voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 2, 3, 10, 11 en 13a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 (parketnummer 02/306832-19) tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02/212574-20
Feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven
verbod;
Feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven
verbod;
Feit 3:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven
verbod;
Parketnummer 02-306832-19
Feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de verslavingsreclassering van [instelling verslavingszorg] ([adres 2] ) en zich daarna gedurende een door [instelling verslavingszorg] te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de [instelling verslavingszorg] noodzakelijk acht;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich laat behandelen door polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
- geeft opdracht aan [instelling verslavingszorg] tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
* 400 EUR (Omschrijving: G2326585);
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 53,96 GR Hennep (Omschrijving: G2326673);
* 9,85 GR Cocaïne (Omschrijving: G2326671);
* 7,84 GR Cocaïne (Omschrijving: G2326669);
* 1,81 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: G2326668);
* 171 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: G2326872);
* 1,3 GR Hennep (Omschrijving: G2326885);
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 maart 2023.