ECLI:NL:RBZWB:2023:1874

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
02-318103-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige stiefdochter

Op 22 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het meermalen seksueel binnendringen van zijn minderjarige stiefdochter. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 maart 2023, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd beschuldigd van seksuele handelingen met zijn stiefdochter, die op dat moment nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, gebaseerd op de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer. De verdachte had herhaaldelijk seksuele handelingen gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie als verzorger en opvoeder, en dat zijn handelen ernstige gevolgen had voor het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte de noodzaak van toezicht en begeleiding om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-318103-22
vonnis van de meervoudige kamer van 22 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1978 te [geboorteplaats 1] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht, Kerkeplaat 25, 331 LC Dordrecht,
raadsman mr. N.A. Koole, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 november 2021 tot en met 16 juni 2022 te Bruinisse meermalen seksueel is binnengedrongen bij zijn minderjarige stiefdochter [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. De gehele ten laste gelegde periode kan bewezen worden, gelet op de verklaring van het slachtoffer.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de gehele ten laste gelegde periode, gelet op de verklaring van verdachte en de verklaring van het slachtoffer. Slechts de periode vanaf april 2022 kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de verklaring van het [slachtoffer] .
PleegperiodeTen aanzien van de pleegperiode overweegt de rechtbank als volgt. In zijn verklaring van 5 december 2022 heeft verdachte verklaard dat hij een dag voor de verhuizing van Vlissingen naar Bruinisse, dus op 31 oktober 2021, zijn penis tussen de benen van [slachtoffer] heeft gedaan en dat deze seksuele handeling herhaaldelijk plaatsvond tot april 2022. Op de zitting heeft verdachte aanvullend verklaard dat in die periode onderdeel van deze seksuele handeling was dat hij met zijn penis tegen de clitoris van [slachtoffer] wreef. Daarbij moet hij zijn penis tussen de schaamlippen hebben bewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad valt deze handeling onder seksueel binnendringen in de zin van artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft verder verklaard dat hij [slachtoffer] vanaf april 2022 seksueel heeft binnengedrongen door zijn penis in haar vagina te duwen/brengen en dat dit herhaaldelijk plaatsvond tot en met 16 juni 2022, de dag waarop de moeder van [slachtoffer] verdachte heeft betrapt. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het seksueel binnendringen plaatsvond in de tenlastegelegde periode van 1 november 2021 tot en met 16 juni 2022.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 1 november 2021 tot en met 16 juni 2022 te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland, met een kind dat hij verzorgt en opvoedt als behorend tot zijn gezin, te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] -2011, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, telkens handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest, gelet op straffen die doorgaans voor soortgelijke zaken worden opgelegd. Hij ziet geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel te eisen gelet op de persoon van verdachte en zijn proceshouding. Vanwege de taalbarrière zijn behandeling en begeleiding geen reële opties.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk, gelet op de straffen die doorgaans voor soortgelijke zaken worden opgelegd, de bekentenis van verdachte, het feit dat hij een first offender is en de mogelijkheden die de reclassering ziet tot begeleiding en behandeling.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim zeven en een halve maand herhaaldelijk schuldig gemaakt aan het plegen van seksuele handelingen met zijn minderjarige stiefdochter [slachtoffer] , die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam door zijn penis in haar vagina te duwen/brengen. Deze handelingen vonden plaats vanaf het moment dat [slachtoffer] nog maar 10 jaar oud was en zij vonden plaats op haar slaapkamer waar zij zich veilig had moeten kunnen voelen. [slachtoffer] maakte deel uit van het gezin van verdachte en werd mede door hem verzorgd en opgevoed. Als haar moeder niet thuis was, was zij aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwd. Verdachte heeft op grove wijze misbruik gemaakt van zijn morele overwicht op [slachtoffer] , ook gezien het grote leeftijdsverschil, en daarbij in ernstige mate het vertrouwen geschonden dat zij in hem als verzorger en opvoeder mocht stellen. Er is daarmee sprake van de strafverzwarende grond zoals opgenomen in artikel 248, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft met deze handelingen op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dit soort delicten nog langdurig nadelige, psychische gevolgen daarvan (kunnen) ondervinden. Uit het rapport van de reclassering van 28 februari 2023, en de toelichting van de raadsman van [slachtoffer] op de vordering benadeelde partij, blijkt dat [slachtoffer] tot op heden nog psychische gevolgen ondervindt van het handelen van verdachte. Zij is onder behandeling van een psycholoog. De rechtbank acht het zorgelijk dat verdachte herhaaldelijk heeft aangegeven dat [slachtoffer] het initiatief tot de handelingen nam en hij het enkel voor haar genot heeft gedaan. Verdachte legt hiermee de verantwoordelijkheid voor het misbruik ten onrechte bij het jonge slachtoffer. Minderjarigen bevinden zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase en moeten beschermd worden tegen personen die op seksueel gebied misbruik van hen maken. Ook als verdachte de indruk had dat [slachtoffer] de seksuele handelingen niet erg vond, wat overigens – met uitzondering van de verklaring van verdachte – niet blijkt uit het dossier, had hij van elke vorm van seksueel contact moeten afzien. Als volwassene is verdachte hiervoor volledig verantwoordelijk. Weliswaar heeft verdachte ter terechtzitting spijt betuigd voor zijn handelen, maar de rechtbank stelt vast dat hij desondanks geen enkel inzicht heeft laten zien in het verwerpelijke van zijn handelen.
Ook heeft het handelen van verdachte grote impact op het gezin waar [slachtoffer] onderdeel van uitmaakt. Verdachte heeft het vertrouwen geschaad dat het gezin in hem als vader en partner mochten hebben.
De rechtbank rekent verdachte dit alles zeer zwaar aan en het bepaalt in overwegende mate de straf die de rechtbank passend en geboden acht.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor zedenfeiten is veroordeeld.
De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld nu bij verdachte onvoldoende probleembesef of inzicht in zijn delictgedrag bestaat. Zij ziet geen beschermende factoren nu verdachte zijn woning, zijn gezin en zijn werk kwijt lijkt te zijn. De reclassering acht behandeling en begeleiding geïndiceerd, zodat risico’s kunnen worden uitgediept om te voorkomen dat verdachte opnieuw met politie en justitie in aanraking komt voor soortgelijke feiten. De reclassering adviseert in haar rapport om bij een deels voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden op te leggen. Deze bijzondere voorwaarden bestaan uit een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer] . Voorts dient zicht te komen op het contact met de kinderen die verdachte met zijn ex-partner heeft.
De rechtbank neemt de conclusies en het advies van de reclassering over.
In het voordeel van verdachte weegt mee dat hij niet eerder voor een zedenfeit is veroordeeld. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat een gevangenisstraf verdachte extra zwaar zal vallen omdat hij de taal onvoldoende machtig is om goed contact met medegevangenen te onderhouden, waardoor hij extra eenzaam zal zijn. Gelet op de aard en ernst van de feiten, zoals hiervoor uiteengezet, kan echter niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Een forse vrijheidsstraf is op zijn plaats. De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden acht de rechtbank een passend uitgangspunt voor de op te leggen straf. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de straffen die doorgaans voor dit soort feiten worden opgelegd. De rechtbank ziet aanleiding om ten nadele van verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie nu zij, gelet op de ernst van de omstandigheden en de persoon van verdachte, een reëel gevaar voor herhaling ziet van soortgelijke strafbare feiten en van oordeel is dat het vanuit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is de verdachte na detentie zonder enig toezicht terug te laten keren in de maatschappij en de situatie van een gezin met (jonge) kinderen. De rechtbank zal dan ook een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden wederom tot een (dergelijk) strafbaar feit over te gaan en om reclasseringsbegeleiding en toezicht mogelijk te maken.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, passend. De rechtbank zal daarvan zes maanden in voorwaardelijke zin opleggen Daaraan verbindt de rechtbank de algemene voorwaarden en de volgende bijzondere voorwaarden, te weten (i) een meldplicht bij de reclassering, (ii) ambulante behandeling, (iii) een contactverbod met het slachtoffer en (iv) dat verdachte inzicht geeft in het contact met de kinderen die hij met zijn ex-partner heeft. De rechtbank verbindt aan de genoemde voorwaarden een proeftijd van twee jaren. Verdachte dient zich gedurende de opgelegde proeftijd aan de voorwaarden te houden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 15.462,80, te vermeerderen met de wettelijke rente, voor schade die zij als gevolg van de feiten heeft geleden, bestaande uit € 462,80 aan materiële schade (reiskosten ten behoeve van psychische hulp en begeleiding) en € 15.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft verzocht daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de volledige vordering. De verdediging refereert zich ten aanzien van de materiële schade en verzoekt de immateriële schade te beperken tot een bedrag van € 5.000,00.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De gevorderde materiële schade voor een bedrag van € 462,80 is voldoende onderbouwd, door de verdediging niet betwist en de rechtbank zal deze toewijzen.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer] is meerdere keren gedurende een lange periode blootgesteld aan de seksuele handelingen door verdachte, destijds haar verzorger en opvoeder. De rechtbank is van oordeel dat hiermee op zeer grove wijze inbreuk is gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Namens [slachtoffer] is gesteld dat zij daarvan nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden. [slachtoffer] is nog steeds onder behandeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende onderbouwd dat zij tot op heden ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden – in het bijzonder de duur en frequentie van het misbruik, de jeugdige leeftijd van het slachtoffer en het feit dat het misbruik werd gepleegd door haar stiefvader – en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 10.000,00 billijk. Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding, een bedrag van € 5.000,00, is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden op dit moment niet voldoende vast staan. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging en omdat [slachtoffer] nog onder behandeling staat, is nader onderzoek naar de (blijvende) gevolgen voor [slachtoffer] aangewezen. Dat onderzoek levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan eventueel bij de burgerlijke rechter worden ingesteld.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het toegewezen bedrag van € 10.462,80, en wel vanaf 1 november 2021, de eerste dag van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag van betaling.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 244 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
* dat verdachte zich laat behandelen door een forensische psychiatrische polikliniek, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met zijn stiefdochter, [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Mocht blijken dat dit verbod de bezoekregeling in de weg staat kan er in overleg met de betrokken partijen afgeweken worden om de bezoekregeling vorm te kunnen geven;
* dat verdachte inzicht geeft in het contact met de kinderen die hij met zijn ex-partner heeft;
-
voorwaarden daarbijzijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 10.462,80, waarvan € 462,80 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 10.462,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 87 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting
aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter,
mr. A.B. Scheltema Beduin en mr. E.A. Mulders, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 maart 2023.